Het terpentijnvernis bereide men uit een pond terpentijnolie, acht loot spiegelhars of witten colophonium, vier loot venetiaanschen terpentijn en een half loot aloe of kolokwit. Men neme hiertoe eene flesch, doe er de aloe en de hars gepulveriseerd in, giete daarop de beide soorten van terpentijn, en sluite de opening met eene blaashuid. In deze blaas moet men eenige gaten steken, de flesch vervolgens vier en twintig uren in de zon, of bij het vuur, laten staan, en nu en dan degelijk schudden. Wanneer men bespeurt, dat de zelfstandigheden in olie opgelost zijn, hetwelk de bruine kleur aantoont, dan moet men het vernis nog een paar dagen laten staan, en daarna van het bezinksel afgieten. Het bestrijken doet men met eenen kwast; voegzaam twee malen.