Neemt eenē pot met water / die set bidē viere en̅ laet diē wel werm worden. Dan neēt goede eyckē
hout asschen / die werpt in de werm water / dan settet af / en̅ roeret wel om / en̅ decket wel toe. Des
anderen daechs ghiet die looge suyverlÿc door eenē schonen doec in een ander teyle / dā neemt
goede wouwe / en̅ breect die wortelē af / oftsnÿtse wel cleyn / en̅ waschtse en̅ spoeltse int cout water
dā legtse in de looge / en̅ laetse eenē nacht weyckē. Dā suldÿt laten sieden op die helft / oft meer. Alst
ghesodē ist / so doeget so heet door eenē schonen doec. Dan suldy hebben ghewreven spaēs
groen / dit menghet met datselve gheel met eenen lepele. Dit moet mē versch verwercken en die
looghe moet seer sterck syn.