Neemt que appelen en̅ scheltse / dan doet hē dye kernen uit / en̅ siedtse in wÿn / tot dat men se
doorslaen mach. Als se doorgheslagen zyn / neemt also veel goede gescuymden honich / en̅ dit suldy
dan siedē tot dat seer dicke is / en̅ ghÿ sullet proevē op een sauchier. Alst bicās ghenoech is / so sal
men daer cruyt in doē / yst dat mēt gecruyt hebbē wilt en̅ dā suldÿt siedē tot dattet weec ghenoech is.
Die wile dat heet is / salment doē in doosen / oft in bussen / oft in glasen / en̅ eerst salme die doosen
mettē poeder bestroyē tegen dat aē cleven. Sommige doē daer in honich deen vierendeel / en̅ dander
voorts suycker.
De sommige nemē al heel suycker voor den honich. Itē dit navolgende cruyt salmē daer in doen
/ caneel / naghelen / notē / elcx een vierēdeel: ghingebaer / lanc peper / folie /
elcx een halve once. Mē macht aldus ooc makē / als datmē die queappelē siedē in wy̅ azÿn en in wÿn
tesamē / dā maect dit cruyt goedē appetÿt. En̅ yst te soete / oft wilt ghi dē honich sparē / so neēt wit
broot en̅ bernet / gelyc mē in swerte peper doet. Dan suldÿt dore slaen door eenē doec / en̅ nemen dit
half totten honich. Dit machmē ooc in compost doen / en̅ ooc in alle dinghen daer mē veels honichs in
behoeft. Maer doet niet veel van dat broot daer in op dat niet en gherake te schimmelen.