Vervolgends wordt dit loodwit in houten, met water gevulde bakken gedaan, waaruit het in de molens komt; men heeft doorgaands twee molens naast elkander staan, zynde van eene gelyke zamenstelling als de gewoone maalmolens, doch veel kleiner, wordende zy in beweging gebragt door middel van eenen 8 voet langen hefboom, waarvoor een paard gespannen is. De steenen in deze molens konnen van 24 à 26 duimen diameter zyn. Vermids beide deselven zelden te gelyk gaan, is de [toestel?] zoodanig gemaakt, dat met eenen van beiden, welke men verkiest, doen werken kan. De arbeider, die de molen bestuurt, schept het loodwit met eenen door [...] uit de bak, en giet hetzelve in de opening des molensteens, naby [...] middenas [..] [..] ; men voegt er tegelyk het kryt by, waarmede de loodkalk moet vermengd worden.