Wil men het schilderswit recht fraai hebben, dan moet men het tot 4 maalen toe op den wrijfsteen met schoon water, zoo sterk als mooglyk, uitwryven. Hoe meer men zulks doet, hoe witter het wordt. Zommigen wryven het eerst uit met Azyn, en spoelen het dan af in water, meenende, dat de azyn, waardoor het Loodwit eerst ontstaan is, hetzelve witter maakt; doch het is beter, dat men terstond water neeme. Wil men hetzelve na het uitwryven bewaaren, dan laat men het op eene zindelyke plaats, waar het niet stuift, aan stukjens of korrels droogen, waarna men het zeer goed verzamelen en bewaaren kan. Doch, is het Loodwit geschikt tot olyverwen, dan mengt men dat, na ten vierdenmale fyn uitgewreven te zyn, met zeer witte papaver-oly, onder een gestadig kloppen of roeren van het wit, ten einde de waterdeeltjens daarvan aftescheiden, en er de oly mede te vereenigen. Vervolgends wryft men het op nieuw zeer schoon uit, en wel by kleine hoeveelheden te gelyk, doet het in een verglaasde aarden pot, en giet er ééne vingerhoog water op, ten einde de verw zich beter goed houde, en geene dikke huid of korst van boven daarop moge ontstaan. Door het schilderswit met water te bereiden, wordt hetzelve zuiverer en witter, dan indien men het terstond met oly uitwryft. Dit schoone wit wordt gebruikt, om eene glasuur of een Vernis te leggen op gemeen loodwit, gelyk ook, als blanketstel, om het menselyk vel eenen glans te geeven, welk laatste echter ten uiterste nadeelig is.