Neem een pond handschoensnippers, leg dezelven eenigen tijd in water te weeken; kook die daarna in een'ketel, met twaalf vierendeelen water, tot hetzelve tot twee verkookt is, zijg het dan door een linnen doek, in een nieuwe aarden pan; dit wordt handschoenlijm of plamuursel geheeten; en om te weeten of het sterk genoeg is, moet men het alleenlijk beproeven als het koud geworden is en zijn vastigheid verkreegen heeft, of het stijf en sterk onder de hand is.,Deze lijm gemaakt zijnde, zo neem witte kalk en maak die tot poeder, en de lijm gesmolten hebbende, doe 'er, terwijl dezelve nog heet is, zo veel wit bij tot het een dikke pap wordt; voords het zelve een kwartier of een uur laatende weeken, moet ge het met een borstel-schuijer omroeren.,Neem dan iets van dat wit, en giet 'er meer lijm bij, om het zelve glansiger te maaken, voor de eerste of tweede laag, dit moet geschieden door dezelve met den steel van den schuijer omteroeren. Geef acht dat elke laag wel droog zij eer gij 'er eene andere op legt; zoo het hout is dat bij bewerkt, moet gij 'er twaalf laagen opleggen; maar zoo het dik papier is, zullen zes of zeven voldoende zyn.,Dit gedaan zijnde, neem water, en doop daar een zachte kwast in, en de zelve met uw vingers afdroogende, moet gij 'er het werk mede bestrijken om het zagter te maaken. Wanneer uw kwast vol wit is, moet gij die weder wasschen en dus het water veranderen als het te wit geworden is. Gij moet insgelijks somtijds gebruik maaken van een natte linnen lap in plaats van een kwast. Uw werk zeer gelijk zijnde, laat het droogen, en bestrijk het, wanneer het droog geworden is, met geschooren gras, of een stukjen van een nieuwe linnen lap, om het zelve zagt en ongedwongen te maaken.