Maar laaten wy eens onderzoeken, op wat wyze men hier in voorzien kan. Met goede reden, dunkt my, is iemand genogsaam te overtuigen: doch de twyffelachtigheid maakt de menschen zomtyds schroomachtig om iets buiten hunne trant te onderneemen; niet zo zeer uit vrees van het niet te konnen uitvoeren, als wel om niet van een goede in een kwade manier te vallen: dewyl de ondervinding leert, dat ieder zyne manier voor de beste houd.,Doch ik meen hier een middel voor die, welke tot groote en krachtige dingen gewent is, gevonden te hebben om zich tot kleene en zwakke bekwaam te maaken. De doek, daar men op schilderen wil, zal men alvoorens met een lichte graauwe grond bestryken; in tegendeel, die tot kleene en zwakke dingen gewent is, met een donkere en gloeijende grond: op dat, dewyl zy geene andere voorbeelden hebben, 't zy beelden of landschap, als gloeijende en krachtige, zy hunne verwen daar na zouden konnen temperen, om aldus van hunne oude gewoonte af te geraaken. Daar toe is ook nodig een palet van dezelfde koleur, niet lichter noch donkerder; op dat de verwen, daar op getemperd, dezelfde kracht of zwakheid in het schilderen doen voortkomen. En om te toonen, dat dit middel van meerder belang is als zommige zich aanstondts zullen inbeelden, zal ik verhaalen wat my eens op een tyd wedervaaren is.