Nu zullen wy verder aanmerken, in wat gelentheid het voornoemde hulpmiddel met voordeel kan werden gebruikt. Voor eerst in het schilderen van een helder landschap. Ten tweden van zaalen, kamers, en andere binnenvertrekken. ten derden, nachten, spooken, kaarslichten, zo in 't klein als levensgroot. Tot welke drie byzondere concepten men de grond der doeken aldus kan bereiden. Die van de landschappen zal men met een paerlkoleur bestryken; die van een binnenkamer, met omber; tot spook of kaarslichten, met keulsche aarde, of omber met zwart: de eerste min of meer aan de blaauwe kant, na dat de lucht groot of kleen is; de twede wat helder en gloeijender, na dat men van voornemen is gemeen- of zonnelicht te vertoonen; de derde, na dat het weinig of veel licht, diep of ondiep is, kleen of groot, doch hoe grooter hoe zwarter. De reden, waarom wy, behalven de tinten, deze koleuren zeer dienstig, ja noodzaakelyk oordeelen, is niet ongegrond; vermits zy gemeenschap met de natuur van de zaak hebben: de eerste met het blaauw der lucht; de twede met de reflexien; en de derde met de schaduwe.