Tot doek voor schilderyen, en voornaamlyk voor die uitvoerig geschilderd zullen worden, neemt men fyn grys linnen, dat gelyk van draad, niet al te hol, en wat grooter is dan het schilderstuk behoeft te weezen: dit doek spant of rygt men op een raam, en plamuurt het met droogende oly, met kryt gemengd, zoo dat niets op de draad zitten blyft, maar tusschen denzelven alles wèl gevuld is: als het droog is, plamuurt men het nog eens over; daarnaa geheel droog zynde, schuurt men het plamuursel met een' puimsteen en water: nog op het raam zynde, wordt het gegrond, glad en schraal, met een lichten kleur, waarop men vervolgends kan tekenen en doodverwen, wat men begeert.,,