In afzonderlijke fabrijken, vooral in Rotterdam, worden in strooken van dun uitgeslagene bladen lood spieraalswijze opgerold, zoodat de oppervlakten elkander niet raken, en aldus in potten geplaatst, op welker bodem zich eenige azijn bevindt. Aan deze potten geeft men eenigen tijd eene kunstmatige warmte, meestal door dezelve eenige malen in paardenmest te broeijen te zetten, in welken tijd de azijn, in staat van damp, het lood geheel doorgevreten en tot eene sneeuwwitte stof veranderd zal hebben, welke stof - het loodwit zijnde - bestaat uit twee deelen eerst loodverzuursel, en één aandeel door ontleding van den azijn gevormd koolzuur. ,,