Op het Schilder-Boeck van Mr. Carel van Mander,
Sonnet.
De Schilder-Const hebt ghy (Vermander) veel
De Ieught gheleert: maer dit u Boeck gheschreven
Van Schilder-Const, oock Schilders werck en leven,
Behouden wel mach zijn voor t'beste deel.
Als dijn handt rust te wijsen met t'Pinceel,
Sal dit u Boeck noch onderwijsingh gheven,
Met menigh schoon exempel hier beneven
Van Schilders cloeck, met haer schoon trecken eel.
Dus door u schrift, dijn veder maeckt onsterflijck
Veel Constenaers, al meer dan een bederflijck
Beeldt oft colom van coper oft van steen.
Want veder vlieght, daer marbren oft metalen
Haer nemmermeer en connen achterhalen:
Dies Fama groot volght dijne veder cleen.
Niet sonder dat.
I.V. Mosscher.
Op't Schilder-Boeck des Const-rijcken C. v. M.
Sonnet.
Dat door verloop der tijts bynae heel lagh versoncken
In Lethes diepe vloedt, jae tot der doot ghestreckt,
Wordt weder nu van nieuws, als uyt der doot verweckt,
Door Manders vierigh werck, dat hy hier doet ontvoncken:
Want hy nu, tot gherief der groeysaem groene troncken,
Van Schild'ren d'edel Const, den grondt diep onbevleckt,
In deelen openbaer, haer wijdt en breedt ontdeckt,
Als die op Helicopn Hengst-water heeft ghedroncken.
Van Schilders oudt en nieuw hy t'leven oock verheft,
Die in vermaertheyt groot veel hebben overtreft:
Sijn goede jonst,, vol const,, men nerghens siet ontbreken.
Hem comt toe prijs en danck, soo langh alst Oostwaert daeght,
Voor dat hy soo veel vlijt, en arbeydt heeft ghewaeght:
maeckt Atropos hem stom, zijn wercken sullen spreken.
Ick wensch om t'beste.
Celosse.