welcken hy seer beschoncken, en Ridder werdt gemaeckt. Werdt oock vereert
* en wel gesien by den Prince Dorea: En van de vrije
Stadt Genua werdt hem besteedt te maken een Beeldt van Marmer ses ellen
hoogh, eenen Neptunus, die nae t'leven soude comen, en wesen den Prince
Dorea, om op de Marckt tot zijn weldaets gedachtenis te stellen: hier
van soude hy hebben duysent Croonen, en hadder vijf hondert op de handt. Dit
Beeldt heeft hy stracx begonnen, maer noyt voleyndt, keerende doe weder aen den
verhaelden Reus Hercules. Nae desen ghedaen Hercules, is den Paus
Clemens ghestorven: En wetende Baccio, dat te Room twee
Sepultueren oft Graf-steenen souden worden ghebouwt, voor de twee Florensche
Pausen, Leo en Clemens, trock nae Room, om te hebben dit werck,
daer hy te vooren Modellen van hadde ghemaeckt: maer was belooft eenen
Alfonso Lombardi, Fransch Beeldtsnijder, door den Cardinael van
Medici, wien hy diende: en hadde met raedt van Michel Agnolo nieu
gheinventeerde Modellen ghemaeckt, verwachtende daghelijcx op goet gheloof
sonder coop, orden te hebben om Marmoren te halen: Doch Baccio dede so
veel by de Suster van Paus Leo, Lucretia Salviata, met Alfonso te
lasteren, geen teyckeninge te hebben, en hem selven te prijsen: dat eyndelinghe
nae veel naeloopens werdt beschickt, dat de metselrije soude gedaen worden van
eenen Lorenzetto Beeldtsnijder, en de Marmoren Beelden en Historien van
Baccio: welcken maeckte hier toe nieuw Modellen van hout, en daer op
beelden en historien van wasch. Zijn ordinantien waren wel goet: maer
ghebruyckte niet verstants ghenoech, in de gestorven Pausen met hun Beelden
ter bequamer plaetse op hun Sepultueren te vereeren, nae hun weerde. Dees
Modellen werden van Baccio ghebracht op Monte Caval, tot S.
Agatha, in den hof van Cardinael Ridolfi, daer twee ander
Cardinalen, Cibo en Salviati, te noenmalen waren ghecomen, om
t'samen een eyndt van dese Grafteyckens te maken. Terwijle sy aen tafel waren,
quam eenen Beeldtsnijder, geheeten Tolosmeo, een vryborstigh, stout, en
ghenuechlich Mensch, die geern van een yeder quaet seyde, wesende den
besten vrient niet van Baccio. De bootschap ghedaen, dat Tolosmeo
wel begeerde binnen comen, seyde Ridolfi, datmen hem soude in laten. En
keerde hem tot Baccio: Ick begeer dat wy hooren, wat
Tolosmeo van dit besteden der Sepulturen sal segghen: dus Baccio,
heft dit behangh der deuren op, en berght u daer onder. Baccio was
stracx gehoorsaem. Tolosmeo binnen ghecomen, worde hem te drincken
gegheven, en gheseyt, wat hem docht van het besteden der Sepulturen aen
Baccio. Stracx bestondt Tolosmeo den Cardinalen te berispen, dat
sy qualijck hadden ghedaen in dat besteden, seggende voorts allerley
quaet van Baccio, hem beschuldigende te wesen onwetende in de Const,
gierigh, stout, en latendunckende. En aldus voortvarende in veel eygenschappen
der schanden van Baccio, ontbrack Baccio lijdtsaemheyt, om
Tolosmeo te laten voort tot den eyndt alles uytsmijten, en quam
voort toornigh, en met een quaet aensicht, segghende tot Tolosmeo: Wat
heb ick u gedaen, dat ghy van my met so weynich aensiens aldus spreect?
Tolosmeo, door t'onversien verschijnen van Baccio, hiel op, en
keerende hem tot Ridolfi seyde: Wat gheckspel is dit, mijn Heer? Ick wil
met geen Papen meer te doen hebben: en gingh soo henen. Daer hebben de
Cardinalen seer bestaen te lachen, en Salviati tot Baccio te
segghen: Ghy hoort wat die van der Const oordeelen, maeckt nu ghy met u werck,
dat ghyse doet leugentael spre/