Een Roomsch Edelman Iacopo Galli liet hem maken
eenen Cupido van Marber, groot als t'leven: daer naer eenen
Bacchus, van thien palmen hoogh, met een drinck-schael in de rechter
handt, en in de slincker een Tyger-huyt, en een wijndruyf, welcke eenen
jongen Satyr soeckt te eten: In dese figuere sietmen, dat hy te wege gebracht
heeft een vermenginge der leden wonderlijcke schoon: want hy hadder in ghetoont
een manlijcke jeuchdighe ranckicheyt, en vroulijcke vleeschachtighe rondicheyt,
soo dattet het beste Beeldt was, dat voor henen by de Moderne ghemaeckt was
gheweest: Iae dat ander dinghen van tegenwoordige Meesters, by t'zijn te
gelijcken, niet met allen en waren: Soo dat den Cardinael van Rouan een
Fransman, om van hem gedacht in Room te laten, liet maken Michel Agnolo
een groot Mary-beeldt van Marber, dat men delle Febbre heet, met
eenen dooden Christus op den schoot, welcke naeckt is, so gedaen,
dat niemant te hopen heeft een beter te sien, van musculen, aderen, en senen,
op t'ghebeente van dit lichaem, noch een dooden soo gelijck eenighen dooden,
met een soet wesen van een aensicht, oock aermen en beenen, soo geheel volcomen
schoon, en wel gedaen. Eenige berispten, dat de Mariae tronie so veel
jeuchdiger is als Christi: maer dese, als onverstandige, bedachten niet,
dat een Maeghts aensicht veel verscher en schoonder blijft, als een ander
Vrouwen tronie, en dat de aensichten der gener die veel lijden, gelijck
Christus dede, seer verouden. En om dat dit werck, gestelt wesende in S.
Pieters Kerck, van eenighe uyt Lombardijen worde gheseyt, van een ander
ghedaen te wesen en van Michel Agnolo gehoort worde, heefter by nacht op
den riem van Maria zijnen naem in gehouwen. Om d'uytnementheyt
der Const, als tot een levende beelt (gelijc het schijnt) seyde een fraey Poeet
in Italiaens gedicht op desen sin:
Ay schoonheyt groot, eerbaer, vol rouwen,
Melijden, in doodt steen ghehouwen,
Weent niet soo seer ghelijck ghy doet,
Dat voor den tijdt ondancks met moet
Op van der doot staen ons ontlader,
V Bruydegom, u Soon, en Vader,
Den welcken ghy met eyghen naem
Sijt Dochter, Bruydt, en Moeder t'saem.
Michel Agnolo werde hier nae seer vermaert, zijnde ontboden
te Florencen, alwaer een stuck Marbers was van negen ellen hoogh, daer eenen
Simon da Fiesole van had eenen Reus begonnen, en soo qualijck, dat hy
noch niemant daer een Beeldt soo groot af wist te maken, sonder stucken by te
voeghen: en hadde oock de beenen door ghegraven, en lach als een verlaten
werck. Michel Agnolo desen steen ghecreghen hebbende, maeckte sulck een
Modelleken van wasch, en maeckteder uyt eenen jongen David, met een
slingher in de handt: makende steygeringhe, en hem bedeckende, en sonder dat het
yemandt sach, bracht zijn werck ter perfectie. Ten lesten genoech voldaen
wesende, en noch aen het retocqueren hier en daer doende, sach eenen Heer
Piero Soderini dit Beeldt, en seyde tot Michel Agnolo, dat hem
docht, dat den neus van dit Beeldt te dick was. Michel Agnolo
merckte wel, dat hy te seer van onder stondt, en dat hy van daer geen recht
oordeel conde gheven: doch om hem te ghenoegen, clom op de steygeringe, en nam
stracx in de slincker handt een ijser, en een weynich greys, dat op de
steygeringe lagh, en gheliet hem aen de neus te wercken,