ontstekinghe, en Epapho, den soon van Io, oft Isis, welcke d'Aerde is, is anders niet als d'oneenicheyt tusschen de twee Elementen, Vyer, en Aerde, de welcke onderhouden worden in de meeste ghelijckheyt als mogelijck is, door de goedertierenheyt van de natuere der Locht en des Waters: want t'elcke* reys dat t'water (by manier van segghen) siet, dat de crachten van de stralen der Sonne, meerder willen worden door zijnen keer (als wesende Vader des vyers) hier beneden, de Locht ontsteken en verhitt wesende, bevlijtiget voorseyde Water met den Lentschen en Herftschen regen so veel te weghe te brengen, dat d'Aerde soo weynigh schade bevoelt van den brandt der Sonnen alst moghelijck is: Te weten, wanneer de Sonne haer verheft nae ons toe, als d'Aerde het swaerste gewelt des Hondt-teyckens ghevoelt heeft, begintse weder verlost te worden, als de Son t'ghewicht-teecken voorby treckt tot het Schorpioen. Insghelijcx als d'Aerde door te veel water mits overvloedighe vochticheyt onvruchtbaer soude wesen, soo comt de Locht met den winden, en verdrijft de wolcken en nevelen, en maeckt dat der Sonnen stralen doordringen tot in der aerden, droogende en benemende de al te groote vochticheyt, en maect also d'aerde weder nut en bequaem vrucht te brengen. Dat Phaëton zijnen Vader Apollo ging soecken, beduydt, dat de hitte verstroyt, en verdeelt in veel deelen, wederom keert tot zijnen Vader, dat is, tot de Son.
Eyndt des eersten Boecks.