d'uytlegginghe, die Apuleius op zijn Paris oordeel heeft. Venus, oft dese sotheyt, den Appel der verwinninghe, door gifte, en uyt sotte gunst, onrechtlijck toegewesen zijnde, seght aldus: Wat verwondert ghy u dan, o alder snoodste coppen, jae veel meer vierscharighe, oft pleytbanckighe beesten, oft lang gerockte gieren, soo nu alle Rechteren hun vonnis en uytspraeck om loon te coop stellen? als in't begin van alle dinghen de gonst, oft lieftallicheyt onder Goden en Menschen, t'recht gedreven en verdorven heeft: en tot t'oorsprongigh oordeel, door raedt des grooten Iuppiter, was vercoren Rechter een Landtsman en Schaep-hoeder, die om winst van wellust het recht vercocht heeft, oock met verderf van zijn gantsch gheslacht. Ghelijck dan de oude ghedichten bestraffen in't ghemeen alle misbruyck, en ongherechticheyt onder alderley staten der Menschen, worden hier wat hardt by den hayr getrocken, ontrouwe Richters, die uyt gonst, en om gheschencken, het recht buyghen en crommen: aenwijsende met eenen, dat in't ghemeen, en in't bysonder yeghelijck Mensch behoort te hebben een goet oordeel: dat het de Ieught tot groote schade en verderf streckt, sich niet te begheven tot der wijsheyt, maer sich een sot lichtveerdich leven te leyden aenwent. Soo datter haest niet schadelijcker en is in den Menschen, als een verkeert quaet oordeel: want hier uyt ontstaet ter Weerelt, alle quade oneenicheden, krijghen, beroerten, en ellenden: en dit quaet oordeel heeft alleen zijnen oorsprong uyt het onverstant, dat een verderflijck ghedrocht en Sphinx is op den wegh onses tijdlijcken levens. Nu wy de Bruyloft van Thetis voorby zijn, behoeven wy te hebben haren soon Achilles.
Van Achilles.
Achilles was den soon van Peleus en Thetis: Peleus een Mensch, en Thetis een Goddinne wesende. Dese Thetis had een wijse oft ghebruyck, haer kinderen des nachts in't vyer te verberghen, om wegh te nemen alles watter sterflijcx aen was, en te beleten datse nemmeer van ouderdom beswaert souden worden: doch de cracht des vyers niet moghende verdragen, zijnder eenighe ghestorven, uytgenomen Achilles: want sy met groote Moederlijcke sorghvuldicheyt, hem s'daeghs besmeerde met Ambrosia, van de hooft-cruyn tot den voet-solen: waerom hy hiet Pyrisous, dat is, van vyer* los. Maer alsoo t'kindt bestreken wesende, metter tonghe afleckte desen Gode-cost Ambrosia van zijner lippen, en con dat bloote vleesch het vyer niet lijden, soo datter een deel der lippen verloren bleef: waerom hy Achilles, dat is, lippeloos, wert gheheeten, nae het woordt Cheilos, dat lippe geseyt is. Thetis, siende haren soon in't opwassen heel schoon, en wel gemaeckt, creegh hem seer lief, en om weten wat over hem voorbeschickt was, ging tot t'Geheymnis vanThemis, welcke haer antwoorde: dat t'kindt soude in eeren, vermaertheyt,* en gherucht, zijn voorders hoogh overtreffen: maer dat te sorghen was, dat het zijn leven soude verliesen in den bloeytijt van zijner jeught, en ghedoot te worden verradelijck, door eenen die van minder weerde was als hy: want in Asien hadde op te staen eenen langhen dood-lijckigen krijgh, ter saken van een schoon Vrouwe. Thetis dit hoorende, om dit voorschick af te keeren en beletten, gingh en doopte haer soon in de Helle-vliet Styx: waer door sy alle deelen zijns lichaems onquetselijck maeckte, uytgenomen de voet-planten, diese in haer handen hiel in't doopen: en gebruyckte t'verhaelde smeeren altijt, tot