ghen
Helena, t'huys ghecomen tot Sparta. Alle dees voorverhaelde grouwelen, bloedtschanden, en overspelen, zijn met veel jammers, schricklijck bloedtvergieten, en moorden bevleckt, vergolden, en ghestraft gheworden, tot een afschricken van soo onaerdighe snootheden en zonden, als mercklijcke voorbeelden, van den ouden Schrijvers ons voorghestelt wesende. De Raserijen die Orestem quelden, zijn anders nie, tals de knaginghen en pijnlijcke prickelinghen der quader Conscientien, oft wroeghenden ghemoets, over het bedreven Moeder moorden. Tusschen dese Griecksche Helden, sal hier nu voeghen den Troyschen AEneas, om oock zijn gheslacht te weten.
Van AEneas.
AEneas was den soon van de Goddinne Venus en Anchises, de soon van Capys, den broeder van Priamus. AEneas hadde te Wijve Creusa, de dochter van Priamus den Coningh van Troyen. Hy was dapper in de weere teghen de Griecken, ter noot wesende ontset en geholpen, d'een reys van zijn Moeder Venus, en d'ander van Neptunus. Voort zijn avontueren nae Troyens val, volghen hier en daer, met verclaringhen en uytlegginghen.
Van Vlysses.
Vlysses was den soon van Laërtes en Anticlia, hoe wel sommige (Aiax seggen bevestigende) hem houden den soon van Sisyphus, en de dochter van Autolycus, Anticlia, en dat hem Laërtes voor eygen aen nam. Hy was gheboren voor de volle dracht, om dat zijn Moeder glijende, viel op eenen natten wegh, gaende nae den bergh Nerit by Itacha, des sy verschietende corts ghelagh. Hy werdt Heere oft Coningh van het scherp steenclippighe Itacha: en tot Manlijcken ouderdom gecomen, troude de schoon Penelope, dochter van Icarus, daer hy by hadde eenen soon, gheheeten Telemachus: en was so heel op haer verlieft, dat hy alle middelen docht, om met den Grieck-Helden (ghelijck hy met Eedt verbonden was) niet voor Troyen te trecken, dan by haer te* blijven. Des gheliet hy hem mal en uytsinnigh, gingh de Zee-strant ploeghen met seer onghelijcke dieren inghespannen, saeyde sout, en wist hem wonderlijck te gelaten: maer Palamedes, den soon van Nauplius, Coning van Euboea, zijn doot vyant, seer schalc en listigh, vondt raedt om dit veynsen t'ontdecken: nam Telemachus noch heel jongh kindt, en leydet in de vore voor den ploegh. Vlysses siende zijn kindt, wende de Beesten, en heeft het vermijdt te quetsen, waer by zijn bedrogh bekent werdt, en most mede. Doe heeft hy door een verspieder Asius verstaen, waer Achilles hem verborgen hiel, en gingh hem oock ontdecken, en openbaer maken, in ghedaente van een Kramer, soo in't voorgaende Boeck is verhaelt. Veel behendicheyt, listicheyt, en stoutheyt heeft* hy bedreven: hy haelde en bracht voor Troyen de schichten, die Hercules Philocteti gaf, en Pelops ghebeente, en van onder de Poorte Scaea, d'asschen van Laomedon: van het Troysche borgh, het Palladium, doodende de wacht: en met hulp van Diomedes, de Peerden van Rhesus, Coningh van Thracien, wien sy doodden, sonder welcke dingen de Stadt niet te winnen was. Sijnen haet op Palamedes is toe ghenomen: want Vlysses nae Thracien ghesonden wesende, om legher-cost, quam ledigh weder, segghende: niet ghevonden te hebben. Dit siende Palamedes, wouw self daer henen, en bracht groote menichte