Dewyl ’t op veele plaatfen gebruykelyk is, het Zilver-Werk by fteek te probeeren, zo is ’t noodig de onkundige daar iets van te beregten.
Ik houde het proberen van Zilver door fteeken van de zelve valeur als ’t proberen by Toets, alzo die beide op ’t gezigt en Eervaarene Behandelinge te fteunen, en ik prefarere de Sfteek-Proef tot Zilver, dat boven I0. Pen. of. 13. leudigh, is houdende, en daar onder lopende houde ik met den Toets; de reden zyn dat Zilver onder 1o. Pen. te zwart gloeit, zo als daar boven te wit Toeft. En daar door wert het oog ligt bedroogen.
De ervarentheid heeft geleert. Dat Zilver met Geel Koper gealjeert, zig by de fteek flegter, en by ’t Toetfen: beeter zal vertoonen als de innerlyke waarde is.
Het fteeken gefchied door een inftrument van Staal, met een houten heft op de manier als een kleine Cus,(en werd Bolsfteeken genaamt) met de welke men uyt zodanige ftukken Zilver-Werk, als men proberen wil, en langwerpig ftukje (al vrikkende) uytfteek. Als meede uit het Proef-Staal waar tegens men wil probeeren, welke uitgeftookene ftukjes (die men. fteeken noemt.) Een ieder by de Zyne op een fchoone blauwe fteen moeten werden geleidt , of wel tot voorkominge van abuizen, op ’t werk, daar dit uitgeftooken zyn , tot dat men het alles geftooken heeft. Dan neemt een zaft rondt houds kooltje, daar geen de minfte rook aan en is. Boord in ’t lang daar recht midden deur een gaatje, of by gebrek van dien, zo neemt 2. dito vlacke kooltjes, bind die met een yferdraat vaft teegens malkander.
(Deze beide werden Steek Koolen genaamt.) Dan leght men die Steek Koolen eindelings op wat andere geglommen houdskoolen, daar ook geen rook by moet zyn, want de minfte rook doet by ’t fteekprobeeren quaat, de fteek-kooltjes zo vier gevat hebbende, kan men die vervolliglyk met de mont van binnen gloejent blaafen. By vorm van een oventje, dan leght men met een fchoone yfere Kooren tang, een ieder fteek, een voor een, in die gloejende kool, (die men by ’t gebruik in een kleine tang boven een fchoone blauwe fteen zal houden,) laatfe helder gloejen, en dan aanftons op dien fteen uitvallen, dog geeft naukeurig agt, dat die alle niet te heet, en wel egaal gloejen, zo dat niet wel waargenoomen is, kan op dien fteek niet werden geoordeelt. Alle gegloeit zynde, zo legt de Proef-fteek, opeen fchoone Toet-Steen, en daar neevens, een of meer, van de te proberene Steeken, ziet dan of die wel van glans en witheid akkordeeren, zo ja, is ’t Zilver egaal, en anders niet. Dan moet geoordeelt werden, hoe veel ’t van ’t Staal onder of over verfcheelt na de kleur die de Steek vertoont. Het is een vaftgeftelde waarheid, dat het fynfte Zilver het witfte gloeid , en dien volgens het flechfte het zwartfte. Dog alle fteeken moeten na de binnen kant, die uit het Zilver geftooken is geoordeelt werden; om reden, dat op de buiten kand (ter oorzaak van ‘t wit-kooken) of fineer geen ftaat te maaken is.
Voorts kan men verfcheiden ftaalen maaken uit fyn, waar van men de regte waarde en gefteltheid wel bekend is, en door dikwils daar teegens te proberen, zal men leeren, op fteek , zo wel als op toeft , te oordeelen.
Het fteeken wind het van ’t Toetfen, (in zo ver) dat men een fteek binnen uit een ftuk Zilver-werk kan doen, Daar het Toetfen niet als aan de buitenfte hoeken, kan gefchieden. :
Beide deze proberingen, zyn alle Goudt en Zilver-handelaars, zeer nut; Gemerkt men (zonder ’t werk te fchenden) de innerlyke' waarde daar van , firka kan weeten.