Hoe men Goud van Zilver fcheidt.
Tot dus ver, van ’t fineren, of fcheiden, in ’t klein en groot, van Zilver , daar niet anders als Lood, tin of Kooper in is, zynde gehandelt, zo zal men hier zien hoe die twee beminde lichaemen ook konnen gefcheiden werden.
Het Zilver dan, daar Goud, en te gelyk, veel of weinig kooper in is, moet eerft ter Teft, of Kapel werden gebragt, en zo werden behandelt, als van ’t fineeren, des Zilver zonder Goud gezegt is. Dog met dit onderfcheidt, dat het Goud houdent Zilver, op ’t laaft heeter moet werden geftookt, om reeden, dat het Kooper geheel werd uitgetrocken, en niets als Goud en Zilver op die Teft of Kapel overblyft. Maar dus behandelt zynde, zo is het Kooper en Lood daar wel uit, maar het Goud en Zilver blyft als dan nog in een lichaem verbonden.
Om die twee gelieven te fcheiden, zo Smelt het tot dus ver gefineerde Zilver, en Goud over, giedt dat aan een Kiftelier, flaat het dun, (hoe dunder hoe beeter) fnyd het aan kleine vierkante ftukjes, wind die op een Ponfoen of ander Inftrument, aan kleine rolletjes, voors doet die rolletjes, in een glafen Inftrument, (dat men een Schykolf noemt) welkers weezen het Printje fol. 5, met 4. aanwyft, dog uit nood, of voor behelp, kan men ook een dito Vles neemen, giet dan op die rolletjes zo veel goet fterk waater, als die tweemaal zwaar zyn, of dat die in de kolf heel ryckelyk zyn bedekt , want het is altoos beeter wat fterkwaater te veel als te weinig, zet dan die kolf op heet zandt, of op een (daar toegemaakt) drie voetje boven een zagt vier, dan zal het fterk waater, aanftondts beginnen als te kooken (dat men arbeiden noemt) en die geheele kolf, met geele damp vervullen daarom fteekt men boven inde kolf, maar losjes een Papier, op dat altoos wat lugt kan paffeeren, anderfints zou die fpringen.
Dit arbeiden duurt, tot dat het Zilver heelen -al van ’t Goudt-gefcheiden, of dat het water krachteloos geworden is, dan ftaat het water ftil, en de kolf vertoont zig klaar, zonder eenige damp, dan werd dat moede water foetjes afgegooten in een roodkooperen bekken of keetel, daar alvorens zo veel fchoon reegen - water in moet zyn, dat het op ’t kooper niet kan arbeiden, zo zal het Zilver dat dus lang met het fterkwaater (na dat het van ’t Goud af quam,) vereent fcheen, zyn zelven daar aanftonts van ontdoen, op des keetels boodem needervallen en rondom de kanten gaan zitten.
Het Goud, zal zo ’t veel is, in de kolf nog aan zulke rolletjes werden gevonden, dog heel zwart van kleur, maar zo daar weinig is, als zwarte modder of aarde onder op des kolfs-bodem leggen, (het welk als dan Goud-Kalk genaamt werd.) Giet dan voor de tweede maal vers flerk water (door een glaafen Tregter,) lankzaam op 't Goud, op dat die kolf door het fchieiyk ingieten, van 't koude water niet en barft, het welk anderzinds zeer ligt gebeurt.
Behandelt het weer als vooren, en zo dat water weer arbeid, is ’er nog Zilver by ’t Goud, dan moet dan ook weer uyt arbeiden gedaan zynde, zo giet dat water weer zoetjes van ’t Goud af by ’t ander water, en probeert ten derdenmaale met een weinigje ftark-water, of ’er ook nog Zilver by ’t Goud mogt zyn, het welk dan dog zelden zal gebeuren, ten waare dat het fchywaater niet deugtzaam was.
Dat derde water aan geen arbeid raakende bewyft al het Zilver van ’t Goud gefcheiden te zyn, en kan werden afgegooten, voorts tot naader gebruyk bewaart.
Vorder wert op ’t Goud in de Kolf fchoon warm regen-water gedaan, en dat wel zo fpoedig als mogelyk is, laat dat ook zoetjes op ’t zand, of booven ‘t vier heet werden, al is 't kokende zo veel te beeter, neemt dan de kolf van de hitte af, en laat het Goud wel weer bezinken, wel bezonken zynde, zo giet dat waater weer zoetjes af by ’t voorige water in, om reeden dat daar altoos nog eenig Zilver in is, dit heet men het Goud afvenfen[=onleesbaar], en mag wel tot 3 maal werden herdaan, op dat men verzekert zy geen Zilver meer by ’t Goud te zyn, alzo kennelyk is, dat Zilver het Goud wit doet fchynen , voorts giet wat koud water in de kolf en fpoelt het Goud daar heel fchoon mee uyt, in een fchoone rood- koopere pan, of in een glaafen affoetfchaaltje , laat dat daar wel in bezinken, giet dan het water zoetjes af, of laat het lankzaam op ’t vier verwaazemen, of door middel van een fponfie aftrekken, (zonder dat die de Goud-Kalk raakt,) Droog zynde zo doet die Goud-Kalk in een van rood kooper daar toe gemaakte gloeibak, of nieuwe fmelt Kroes, en laat die daar in gloejen, gegloeit zynde, zo zal die zwarte modder zyn eigen natuur weer vertoonen, en der fchoon Goud kleurig juyt zien.
Dan kan men het met Pot-As of fyne Borax in een andere Kroes vergaaren, aan een kiftelier gieten, en het zal wel behandelt zynde 23 Craat en eenige grynen houden.
Andere fpoelen het Goud met het laafte waater voort in een fmelt Kroes, laaten het water daar in verwafemen, en ’t Goud vervolliglyk gloejen dat goed is, en tyd uytwint, dog moet geweeten werden , dat het Goud zonder prykel in dien Kroes niet kan werden gefmolten, alzoo die door het Water te broos geworden is, dus moet hier zo wel als voor, dat een nieuwe toe werden gebruykt.
Zeeker zynde dat een fcheyder alle lakafies moet zoeken te myden, zo zal ’t nooit fchaadelyk zyn, dat het zand het welk tot fchyden zal werden gebruykt, werd gedaan in een ftarke platte aarden Pot, en daar meede op ’t vier gezet, eerft om dat het zand dan in geftaadiger hitte kan blyven, en ten tweeden, of ’E quam te gebeuren dat een kolf brak, zo loopt het Zilver en ftark water daar in, en werd alzo grooter fchaade voor koomen, want zo dat op de gront of in ’t vier liep, zoude van dat Zilver het welk reeds in ’t ftark water was zeer weinig te regt koomen, dat dus gevangen zynde , door kooken , maaien, of fmelten, (zo als by ’t Kres fchoon maaken zal geleert Werden,) nog zonder groot verlies weer te krygen is.
En voor iemant die profeffi van ’t fcheijen maakt, is ’t gemakkelyk en profytelyk, een expreffe Oven daar toe te prepareeren, in welke die pot of bak met zand, zo paft dat maar aan deszelfs zyden 3 à 4 lugtgaaten zyn, en het vier onder op een roofter kan werden geftookt.
Of een ander, waar in een vier verfcheiden kolven kan doen gaan, zo als ’t Printje fol. 5. met 10 en 11 aanwyft, dewelke ook tot het maaken van ftark water konnen werden gebruykt.
Nog kan door die zelve van ’t gebruykt fterk water werden geprofiteert, namentlyk; als men ’t ftark water met het Zilver voort overgiet in een andere kolf, en daar een glaafen Helm opzet, op heetzant neerlegt, met een reffipiant of voorlaage daar voor , zo als 12 vertoont, zo vangt men alle de waafemen, die weer goet is om tot nieuw fchywaater te gebruyken.
Andere ftryken of verluuteren , de voegen zo van de Kolf en Helm, als van de fnuyt, en ontfanger wel digt toe, op dat by ’t overhaalen geen de minfte fpiritus zou vervliegen, en zo overgehaalt zynde is ’t water by na weer goet.
Nog andere doen voort in de kolf by ’t ftark water en Zilyer, zo veel Salpeeter en Viterjool als zy meenen tot verftarkinge van dat water noodig te zyn, zetten daar dan ras een Helm op, en behandelent op voorgemelde wys. Het water dus overgehaalt zynde, zo is ’t voort weer goet om tot fchyden te gebruyken, voorts fmelten zy het Zilver met de agtergelaaten doodskoppen zo te zaamfen, waar uyt zy voordeel reekenen, het welk ik de bevindinge laat oordeelen.
Maar gelet zynde dat de glas-kolven van deeze 2 manieren zeer veel lyden en wel byzonder van de laafte, want dan moet die heel groeijen, eer de fpiritus over wil, zo is ’t nodig, die met goede leem rondom de buyk te beflaan, anders zouden die van de hitten buygen, en door de zwaarte breeen, en om dat ik het beftryken of beftaan tot alle kolven voor goet houde, zo zal ik vervolliglyk het maaken des leems ook melden.