Hoe een koreckte Goudt-Proef, werd gemaakt met eenige byvoegfels.
Archimedes, willende weeten hoeveel Goud in de Kroon, van de Koning, Hiron was, dewelke 16 pont woeg zo nam hy een Vat vol waater, leide daar in 16 pont fyn Zilver, en daar liep waater over dat Vat 36 Ons, daar na leide hy in ’t zelve Vat, weer volwaater zynde 16 pont fyn Goud, doen liep waater over het Vat, 24. Ons, en op deeze Proef ftelde hy, die kroon te zyn gemaakt van 12 Ponden Zilver, en 4 ponden Goudt. Andere oude zoekers, hebbende het Goud houdent Zilver dus geprobeert, die namen, by voorbeeld, een Mark fvn Zilver, dat zy wel willen geen Goud in te zyn, en een Dito Mark dar zy meenden Goud in te zyn, Gooten ene ieder apart aan kleine garnalyen, maakten die voorts wel droog, en leiden beide partyen, op een Schaal juift even zwaar, teegens malkader. Dan wierden beide die Schaalen te gelyk, in fchoon water gehouden, en zo veel die Schaal, daar het Goud houdent Zilver op lag, zonk, leiden zy op de andere fyn Goude Garnalyen, zo dat beide Schaalen, even dien in ’t waater , en volkomen gelvk ftonden. Dan de Schaal opgehaalt beide partyen Garnalyen gedroogt, en zo zwaar fyn Goud, als op de eene Schaal, in ’t waater by ’t Zilver was gelegt, wierdt geoordeelt in dat Goud houdent Zilver te zyn.
Nog probeert men Goud houdent Zilver als volgt. Maar neemt wat fyn Zilver, wel verzekert zynde, dat daar geen Goud in is.
En ook wat fyn Zilver daar men meendt Goud in te zyn, flaat dat beide uyt, en treckt het tot een dunne draat, door een gat juft eeven dik, dan fnydt men van een ieder een endtje wel eeven lang, en zo korekt als mogelyk is, dan weegt men die teegens malkander , en zo veel zwaarder als de Goud houdende draat, als de fyn Zilveren is, werd gerekent Goud daar in te ZYN, welke laafte manier, ik nog voor de twee andere houde, dog geen van drien gaat zeeker.
Maar door de tyd is een zekerder weg ontdekt, die ten allen tyden zekerlyk zal aanwyfen, den jufte inhoud van ’t Goud in Zilver.
Dan begeerig zynde courekt te weeten hoe veel Goud in een tezaamen gefmolten Baar, Schuljet Kiftelier, of gemunte Pennink is, zo probeert men zulken ftuk voor af ter Toets, om daar door Sirka te konnen ontdecken, hoe veel Zilver, of Kooper in die Maffa is, en daar op de Toefnidt reguleeren.
Tot dit Toetfen koomen te pas de verfcheidene Goude Toets-naalden, van welke voor is gemelt. Dog geen Toets verftaande, en de waarde van ’t Goud of Pajement met Sirka weetende, zo moet in dit geval, tot geruftheid een verzoek Proef werden gemaakt. Verftaat hier door, dat men by die voor Proef een affneidt by de gis zet, en door het Sterkwaater ten naaften by gewaar wert, hoe veele rood of Kooper, en hoe veel wit , of Zilver, in dat Pajement of Goud is, dat dan omtrent weetende, zo maakt affnidt, van fvn Zilver, dat zekerlyk zonder Goud is. Hier toe is dat Zilver, het welk uit Starkwaater gekoomen, is het befte. Voorts neemt het te probeeten Goud, of Pajement weegt daar af een Mark vanuw Elai gewigt, en om dat te beeter te konnen doen , zo flaat dat eerft wat dun om ’t met een Schaar te konden fnyden, of giedt het aan Garnalyen, en reguleert den affnidt zo, dat altoos tot een Proef, 3 maal zo veel Zilver, als Goud is. Dog het Zilver zo reedts in de Proef is in afflag neemende.
Om dit beeter te verftaan, zo ftel ik Goud te hebben dat fyn houd 15 Cr. 8 gryn aan wit, (of Zilver) 7. Craat 2 gryn aan rood 1 Craat 2 gryn, deeze drie maaken te zaamen een Mark dan Multiplifeere ik die 15. Craat 8 gryn die ik ftel fyn Goud in ’t Mark te zyn, met 3, komt 47 Craat op ’t Kooper wert niet geregardeert.
Van deeze 47 Craat wert afgetrocken 7 Craat 2 gryn, zo alreede aan wit by ’t Goud wert bevonden, en blyft als dan nog, voor den affnidt 39 Craat 10 gryn, voorts neemt dat mark Goud het welk gy begeert te probeeren, weegt dat aan twee gelyke deelen, of halve marken, en de Toetfnidt ook in twee gelyke deelen, dan vind men tot ieder Proef 31 Craat 11 gryn van de Efai wigt.
Tot een ieder der zelve weegt 9 zwaaren, geprobeert Lood, en zet die beide Proeven, ieder byzonder op een wel uitgeademde Kapel in den Efai Oven, laat die in tamelicke hitte afgaan, dog wat heeter als een Proef op Zilver gedaan wert voorts handelt die in ’t vier, zo als van de Zilver Proeven gezegt is, dan weegt men beide die Efai koorens tegens malkander, zo die juift even zwaar zyn, is de Proef, tot zo ver goed, en al wat deze 2 koorens minder als 63 Cr. 10 gr. weegen, dat is daar aan rood, of Kooper ingeweeft, maar hier dient gelet dat alle Kapellen Zilver trecken. Daarom ftelt men ordinaar I gr. per Mark verlooren te hebben, dat is ik hebbe 63 Cr. 10 gr. te viere gebragt, en bevinde de Proef te weegen 62 Cr. 8 gr. zoo reeken ik voor myn verlies aan ’t Zilver nog een graat par mark daar booven, en dan zou dit op de 47 Cr. wit, nog firka 4 grein zyn, zo ftelt men voor den afgang van het rood 1 Cr. 6 gr. ten lafte des verkoopers.
Die Proef koorens dan goet zynde, zoo flaat die (met dikwils te gloejen) heel dun, wel toeziende dat die niet fchilfferen of barflen, op dat daar niets het minft van wegfpringt of verlooren ga, dun zynde zo werden die gegloeit, en Siptiel in malkander gewonden dan gewoogen ofter door het dunflaan, ook iets mogt verlooren zyn, en nog eens gegloeit, op dat alle vettigheidt, die daar, door het behandelen mogt aangekoomen zyn, zou atbranden, dog al dit gloeijen moet in een van fyn Goud, daar toegemaakt gloei bakje gefchieden , of ter nood, in een nieuwe fmelt Kroes, om zo de Proef voor alle onzuyverheid te bewaaren. Dan werden die rolletjes in een klyn fchykolfje gedaan, zo als ’t Prentje fol. 2 met 4. aanwyft, en daar zo veel Proef ftarkwaater op gegooten, dat die firka I tweede duym bedekt zynde, het kolfje met een papiertje toegeflopt, en voorts op het zand , of een drievoetje booven wat vier, zo als by het fchyden in ’t groot gezegt is, tot arbeiden gelet, zo werkt het waater aanftonds en het kolfje vertoont zig heel bruyn, dog fo het waater al te ftark werkt, dan moet het kolfje een wynigje van de warmte werden afgenoomen, en al eens weer werden opgefet, tot zo lang; dat het waater moede is, en het kolfje der weer wit uytfiet, giet dan dat moede waater in een ander kolf of glas, en weer vers fchywaater op ’t Goud, laat dat op voorfchreeven wys wel ftark arbyden, op dat zooder nog Zilver by het Goud mogt zyn gebleeven, door die tweede waater daar fchoon mag af komen, of zo het iemant luft kan ten derde maale het ftarkwaater verfriffen, maar het water goet zynde, is zulkx onnodig, voorts giet men dat waater ook van het Goud, en weer warm reegenwaater daar op, laat het Goud daar in opkooken.
En om dat alle Zilveragtigheid daar af zal gaan, zo verft men het Goud dus tot 3 à 4 maalen af, gietende die afverswaaters telkens by malkander. Voorts giet de rolletjes met het laafte verswaater uyt het kolfje in een glaafen afvers fchaaltje zo als ’t Printje fol. 2 met 5 vertoont, neemt die met een fchoone Yferen of rood-kooperen kooren tang daar uyt, legt fe op een fchoone linnen doek dat die droog werden, dan zullen die der heel bruyn uyt zien, voorts legt die in ’t Goude gloybakje (dat met 6 in ’t Printje vertoont werd,) en gloyt die in de Efay Oven wel af, dus gegloyt zynde, zo zullen die rolletjes een fchoone Goud kleur vertonen, en ter nood kan dit gloejen ook nog in een fchoone fmeltkroesje gefchieden.
Weegt dan beide die rolletjes Goud weer teegens malkander, en zo die correkt even zwaar zyn, behoeft men aan een welgemaakte Proef geenzints te twyffelen, en wat men bevint die twee te zaamen te weegen, zo veel fyn Goud is zonder twyfel in alle die marken daar deeze Proef uyt gemaakt is. Maar de ervarentheid geleert hebbende, dat by alle fyn gemaakte Gouden iets is dat wezentlyk geen Goud en is. Ja het alderbefte Goud des Weerelds, zo als 't gevonden werd is daar nooit vry van, daarom zegt men by dat Goud (het welk door ftarkwater) is fyn gemaakt, nog waater zwaarte te zyn, en dat men gemeenelyk, op 1 en een tweede of 2 gr. per mark fyn ftelt, welke zogenaamde water-zwaarte, eigentlyk Zilver is, dat door geen middel van afverfen uyt het Goud te krygen is.
Zo ftel ik dan, dat deeze Proef uyt he water heeft gehouden 15 Cr. 9 e een tweede gr. de water zwaarte afgetrocken (groffemode,) zo houd dat geprobeerde Goud 15 Cr. 8 of 15 Cr. 8 en een tweede gr. fchoop een twede gr. in particulieren handel niet werd gereekent maar ten voordeel des koopers blyft, zo is 't evenwel nut, de ufanfe daar omtrent te verftaan, om dat dit wynigje op een groote party nog al iets kan geven.
Dan gezien hebbende, hoe veel rood, of Kooper die Proef is op de kapel afgegaan. En nu het fyn Goud op de Schaal hebbende, zo adeert de Goud en Kooper zwaarte, en het bygezette fyn Zilver te zaamen, al wat dan minder als 63 Cr. 10 gr. (die tot de proef zyn ten viere gebragt,) werd bevonden, ftelt men Zilver in dat Goud te zyn geweeft daar die Proef van gemaakt is.
Voorts ftelt men dan das die reekeninge. Deze Proef houd fyn Goud 15 Cr. 8 gr. de toefnit, of het bygebragte Zilver heeft gewoogen 39 Cr. 10 gr. en aan ’t rood is afgegaan 1 Cr. 2 gr. deeze drie maaken te zaamen 56 Cr. 8 gr. en de geheele Proef heeft gewoogen 63 Cr. 10 gr. ergo koom ik hier te kort 7 Cr. 2 gr. het welk het wit is dat by die Proef voor het fineeren was.
Hoe nu dat Zilver het welk in ’t fchywater gebleeven is, werd te nut gebragt, is by het fchyden in ’t groot gefprooken.
En als iemant eenige Goud-Proeven heeft gemaakt, zal bevinden dat de toefnit op ’t geheele al wel 1 a 2 Cr. minder kan wenden genoomen, zo het fcheiwater maar deug- zasm, en deszelfs behandelinge wel bekent is, daar door werd iets aan ’t fterkwater uitgewonnen, en de Goud rolletjes blyven ook beeter heel. Dus meen ik het maaken eener Goud-proef te hebben afgefcheft.