Maniere om Zilver by de Efai te probeeren.
De Ezaay een onweederfprekelyke proef op ’t Zilver zynde. En dat des zelfs vaftgeftelde waarde, daar door zeekerlyk werd ontdekt. Zo is ’t zeer nut dat men des zelfs behandelinge ook verftaa. Tot het maaken van een goed Efay, behoort zeer goede opmerkinge, en de eervarentheit is daar in een groot Leermeefler, doch de instrumenten goed zynde, brengen den leerling groot gemak toe, gemerkt dat daar al enige toe werden vereift:, en dat het op deszelfs wel gefteltheit zeer aan komt.
Zo moet men dan: voorzien zyn van een goede Efay Oven , die tegenwoordig tot Hamburg en op andere plaatfen, van Yfer gemaakt, te koop zyn, en zeer goet tot regeringe des viers , ook kan men zich in tyd van nood of plaifier wel met fteen en leem behelpen, en daar een Oventje uyt formeeren, zo als vervolliglyk zal gemeld werden.
Noch werden vereift goede vafte Kapellen, die ook op diverfe plaatfen gereet te bekoomen zyn. Maar om die in noot of plyfier zelfs te konnen maaken, zal meede berecht werden, nu noch een goede Schaal welke maakinge ik ook zou konnen befchryven, doch die te langh en werkfaam zynde, blyft dat achter. Ook hebben de Balansmaakers in defe Landen de zulke genoegh te koop.
Daarom zal ik alleen maar zeggen, dat die by 't gebruyk in een Glafen Kasje moet werden gehangen, om voor alle ftof en Wind bevryt te zyn, alzo de quantiteit die op zulken Schaal gewogen werd klyn is, zo doet de minfte ftof of wind dezelve overgaan, en veroorzaakt alzo abuis, het welk op ’t meerder getal, de Kooper of Verkooper, merkelyke fchaade kan toe brengen. Voorts moet ’er Efay Wight zyn, dat in ’t generaal geen Wight is. Maar onder de Handelaars in Gout en Zilver bekent, (waar van by de verhandelinge over de Toets Naalden is aangeroert, en de vergelyking teegens ander gewigt belooft is.)
Deze Efay gewigt maakt een ieder na zyn welgevallen, maar om pajement te fparen zo neemt een klyne quantiteit, en is van Zilver houdende 6. penningen of 8. lu, en daar booven ordinaar de fwaarte van 20. afen trois het gebruyk. Doch daar onder zynde neemt men 2. maal, en loodich wel 3. maal zo veel tot de proef. (Doch dan noemt, men het pajement.) Dat nu van ’t pajement meer als van ’t Zilver werd genoomen, gefchied; om dat het fyn anders qualyk op de Kapel te zien, of te vinden is.
Zo moet moet dan ftellen, en zich verbeelden, dat de genomene 20, 40 of 60 afen, of zo veel als iemant ter proef wil neemen het Ezay mark te zyn, en dat verdeelen in 12. penningen, ieder penning in 24. gryn, en dan noch ieder gryn in een tweede, en een vierde. Alhoewel men een halve gryn in ordinare handel niet reekent, zo zyn echter die kleine bedelingen noodigh te weeten. Als groote quantiteiten verhandelt werden.
Defe Efay Wicht is beft van fyn Zilver, dat wel fchoon en glat gefleepen is, om dat het te minder aan vuyligheit onderheevigh zal zyn. Doch de alderklynfte deelen werden om haar byfondere klynheid wel van glad dun wit Papier genoomen, welke Schaal en Gewicht in een expres daar toe gemaakt laadje moeten bewaart worden.
Bekent zynde dat op teft of kapel, geen proef kan werden gemaakt, zonder behulp van lood. Zo is ’t hoog noodigh dat zulk loot als men vervollighlyk tot het maaken van Efayen wil gebruyken, voor af op zigh zelfs probere. Te weeten in zulken quantiteit als men meent tot een zyner kapellen te behoorden, om reeden; dat alle Lood, Zilver, Hout, en op een groote party fchaade zou konnen veroorzaaken.
Neemt dan zo veel van u Efay marken Lood als men tot een Proef moet gebruyken, laat dat alleen op een Kapel afgaan, en dat weynigje Zilver dat daar op blyft ftaan, werd een Loodkooren, of Loodgryn genoemt. Defe Loodkooren hoe klyn die ook mocht zyn, moet ten aller tyden by ‘t gewicht in de Schaal werden gelecht, als men een gemaakt Efay wil wegen, dit niet doende zo fou men den Esay te hoog ftellen, en alfo verkeerde reekeninge maaken.
Dus dan van ’t Lood verfeakert zynde zo neemt tot voorfigtigheid 2. van de geftelde Efay marken, van zodanigh Zilver als gy denkt te proberen , of andere deelen een mark in twee gelyke deelen, dat tot Zilver boven 10. penningen ook goet is, weeght die zo kourekt teegens malkander , datfe niet het alderminften verfcheelen. Dan weeght tot een- ieder ook wel corekt zyn behoorlyk loot, op dat gy u een goet Efay mogt belooven, men houd voor behoorlyk Lood om op de Kapel te zetten , zo als ’t reeds by ’t fineeren op de teft is gemelt. Maar de Kapellen in zulken quantiteit tot proeven moetende dienen van groote masfaan, zo komt het hier vry nauwer op aan als of men dogh een party Zilver fineert.
Zo het Zilver daar men Efay van begeert uyt verfcheiden ftukken beftaat, zo moet van een yder ftuk een apart Efay gemaakt werden, of zo de fticken klyn zyn, kan men die eerft tot een lighaam fmelten, tot voorkoming der koften en moeite van- de veelheid der Efajen, en in zulken val kan dat Zilver ook wel aan Garnalyen gegoten Werden, dan is ’t zuyver en ter proef gereet.
Is ’t een Baar (fchueljet) of Kiftelier zo moet men op verfcheide plaatfen (met een cipres daar toe gemaakt byteltje) een ftukje uyt kappen, zo veel? als tot die proef werd vereift, ook laat men wel een hoekje aan ’t zèlve zo dun dat het met een fchaar kan werden gefneeden.
Van gemunte Penningen fnyt men ordinaar een ftukje, door de rand ha het midden des Penning toe, op dat de Proef zo wel uyt het hart als der zelver rand zal beftaan.
Dit gefchied; omdat de ervarentheid heeft geleert, dat de randen der Penningen door ’t witkooken fynder werden als het hart. Dog dat kan in een particuliere proef weinigh bybrengen. Maar by de proeven ter Mund werd daar zorgvuldigh acht op gegeven, alfo het gebeurt dat de randen van een nieuwe, dunne penning zoetjes, ront om de zelve afgefneeden, en zo ter proef gebracht zomtyds I. à I. en een tweede pen. meer zal houden, als het hart der zelve, en wel voor- namentlyk als zulke penningen Extraordinaar wit gekookt zyn.
Het Zilver dan tot de proeven wel afgewoogen zynde, fo flaat een ftukje van ’t Efey Loot heel dun, wint een ieder proef apart daar in. Op dat daar van by't zetten op de Kapel niet het minft kan verlooren gaan. En neemt een van Yfer daar toe gemaakt Leepeltje, om de geprepareerde proeven daar gemakkelyk het onder de Moffel op de Kapel te konnen zetten.
Voorts doet koolen in de Efay Oven, zet de uwe Kapellen onder de Moffel, dog het onderfte boven, laat die wel doorgloejen, (dat men uytademen noemt,) uytgeademt fynde keert die om, zetfe recht neffens malkander onder de Moffel. Dan zet op een ieder het afgewogene; en tot deefe proeven gefchikte Loot. Laat dat op de kapel wel aan ’t dryven koomen, dat ziende fo fet het in Lood gewondene Zilver, een ieder op de zyne midden in dat dryvende Lood. Laat dat te zaamen door de regeeringe des Viers foetjes, (maar voor al geftadig) dryven. Alfo het feeker is, dat fo eenige proef vervrieft of ftyf komt te werden, voor dat die fyn is. Dat dan op defelve geen ftaat magh gemaakt werden. Maar moet in zulken val weer van nieuws werden begonnen, en dan is die gedaane moeiten en kapel verlooren.
Doch zo moet ook wel acht werden gegeeven dat in den beginne niet te heet wert geftookt, op dat door de fchielyke hitte, de proef niet fpringt of fpat. En de kapel niet meer als behoorlyk Zilver komt te trekken , het welk door het te heet in den begin te ftooken ordinaar wel plaght te gebeuren. Maar de proef met voorzigtigheid, zoetjes, aart ’t dryven gehouden zynde , tot men merkelyk zien kan, dat het Lood op de kapel begint te verminderen, dan maakt men 't Vier wat ftarker, het welk gefchied door ’t heel open doen van de lucht mond des Ovens, en met het wat op of toe leggen des zelfs dekfel. En fo ’t mogt gebeuren dat het Vier door de lught niet heet genoegh werd aangeblaafen, zo kan men dat helpen, blafende met een Hand-Blaasbalk tot de lugt mond in, tot fo lang dat de Zilyer kooren op de kapel heel klaar blinkt, (dat is het tyken van haaft fyn te zyn,) dan ftookt men heel heet, en is ’t tyd van nau op te paffen. En als de kooren kriftal helder zonder eenige vlak of plek op de kapel flaat en dryft, dan fal die ook aanftondts ftyf werden. Dat gefchiedende zo moet de kapel met een Yferen tang werden aangevat, en zo wat uyt en in de mond van den Oven werden gehouden, op dat de Lood lught daar fchoon uytrooke, de kooren geheel ftyf zynde, doet voort een weinigh waater op de zelve, dat doet die gladder van de kapel afgaan, fteekt hem met een Yferen byteltje los, of vat die met een dito korentang op en left die af. En fo de minfte klaar daar is aan blyven zitten, drukt dan het korentie met eene fchoone Plat-Tangh , of Slaad het met eene fchoone Haamer op een dito Ambeelt, dat die der fchoon affpringht. Dan wel fchoon zynde zoo weegt die byde koorens, welke te gelyk zyn af gegaan tegens malkander, zo die juft even fwaar zyn, en zich van boven geheel wit, en zonder rimpels vertoonen, kond gy van een goede Proef verzeekert zyn. Voorts weegt die teegens de Efai wigt, al wat die weegen, zegt men het Zilver te houden, dat van de Proeven is afgegaan wert niet gereekent.