Onderwys hoe Zilverwerk in ’t Soldeeren behandelt werd.
Hoe veel een Mr. Zilver of Goudfmidt aan wel te Soldeeren geleegen is, heeft veele de fchadelyke ervarentheyd genoegzaam geleert, daarom wil ik den Leerling het myn bekende daar van mede deelen, of het hem ter zyner tyd nog voor eenige rampen mogt bevryen.
Voor eerft, zo moet men by het Soldeeren voorzigtig en ftout zyn; dat is, voorzightigh in het werk ten viere te brengen, en ftout om het zelve na den eyfch te laaten gloejen en heet werden. Alzo het zeker is, dat door losheyd en fchruppel, veele ongelukken daar omtrent gefchieden.
De voorzigtigheyd eyfcht, dat een ftuk Zilverwerk, het welk gefoldeert moet werden, op die te foldeerne plaats, wel fchoon moet zyn. Is dit een oor, poot, kandelaars pyp, of iets diergelyks, zo is het beft, dat beyde zyden, die op malkander ftaan te koomen, wel met een vyl gevrift, of fchoon gemaakt werden , en vooral bezorgt, dat beyde die ftukken zo digt op malkanderen fluyten als mogelyk is. Alzo wel te fluyten, en fchoon zynde, een onweerfprekelyke weg baant, tot wel en net Soldeeren. Noit moet men denken, dat eenige holligheydt door de Soldeer zal werden gevult. Alzo dat niet alleen onzeeker, (maar al gefchiedende) Zelden of nooit goed en is, of het moeft aan een ftuk zyn, daar naamaals niet of weynig meer aanftond gefoldeert te werden; om dat kennelyk is, dat alle Soldeeren fponfieus loopen, en derhalven hoe dikker hoe meerder, alfchoon dat die uyt het vyer komende, zig nog zo glad vertoonen.
Om twee holle ftukken (het zy geflaagen of gegooten) wel vlak te doen fluiten, is een vlakke blaauwe fteen van goed gebruyk, op welke beide die helften konnen werden gevreven, en zo de hoogtens ontdekt, die dan zoetjes met een vyl konnen werden afgenoomen, dus moeten die fluiten voorts met fteevige yzerdraat op malkanderen gebonden zo zal dat goed zyn.
Heeft men een ftuk werks daar een vlakke boodem onder komt, die van binnen gezien kan werden, als kam., poeder, en andere doozen, die boodems zyn beft door ’t flypen met puimfteen en fchoon waater gevrift, omdat vyl, of fchrapftreeken, qualyk op een boodem ftaan. En daar op die manier gevrift is, zal de Soldeer wel loopen, en ook houden, dog de banden daar die op de boodems koomen te ftlaan, moeten met de vyl gevrift werden; voorts moeten alle boodems week en ftark zyn, eer die onder eenig werk werden gebragt, om dat de ervaarentheid leert, dat harde boodems ordinaar ruim trekken, en die niet ftrak en vlak onder een werk werden gebragt, zullen by het Soldeeren zeer zelden ftrak of vlak werden.
Het opbinden of krampoeneeren van een band en boodem te zamen, vereifcht ook zyne opmerkinge. In ’t generaal is ’t goed, alle boodems wat fteevig van Zilver te neemen, en daar het gefchieden kan, zo ver onder de banden laaten uitfteeken, dat daar bequaamelyk Soldeer kan werden opgelegt, en ook niet meerder, dat doet de Soldeer dwingen in de voeg te trecken, en de boodems blyven vlacker ftaan. Gemerkt die boodems verder uitfteekende, de Soldeer veld geeft om op te konnen loopen, en occafie dat de yzerdraat of koolen, die kant konnen op duwen of trecken na de hoogte. En daar door werd veeltyds veroorzaakt dat de boodems zig in ’t midden na onderen uitzetten, het welk zeer zelden zo werd gerepareert, of het kan van kundigen gezien werden, en het geeft een misftand aan ’t werk.
Zoo nu een boodem het alderfonderfte van ’t werk is, dan kan daar gevoeglyk een dunne yzer-blecken plaat werden onder gebonden, het welk zeer fteevig is, dog dan moet het vier by het Soldeeren, onder ook heeter werden gemaakt; ook kan men een fteevige yzerdraat plat flaan; en na het fatzoen des bands zo formeeren , dat die daar regt tegens aanpaft, die dan onder tegens de boodem gebonden of gekrampoenneert, is ook goed. Maar in deze tyden de gewoonte zynde, (en dat ook de order en welftand is eifchende) een Bafeel (of Bafus) onder een boodem te brengen, zo kan met nut een yfer bleeken plaat in die Bafus werden gevoegt, en zo te gelyk tegens de band werden aangebonden.
Alle banden van Zilver op zig zelfs meeft aan malkander gefoldeert zynde, en dat booven dien de banden meeft altyd onder, en veeltyds onder en boven, met Zwafys (of Lyftwerk) zyn belegt, die rond of ovaal op zyn minft ook eenmaal, en vier of agtkant al veele maalen zyn gefoldeert, zo is ’t noodzaakelyk, dat zo wel om den band als zwafis, eerft een fteevige yzer-draat, wel vaft werd gebonden , alvoorens de boodem daar werd ondergebrogt; dit niet gefchiet zynde, loopt men gevaar dat in ’t soldeeren van band en boodem te zaamen, de band kan losfpringen, de zwafis verglyden, en zo het geheele werk bederven ; ook kan tegens het verglyden der zwafis, met het opfteeken van een krampoen, of een weynigje heftlym, werden voorzien.
Heftlym moet niet anders als ter nood werden gebruykt; ter oorzaak, dat het werk in ’t vier daar heel vuyl van werd, en ten eerlten niet wel kan fchoon afgekookt of gefchuurt werden, en ook, om dat in 't vier (het zy door het teegen ftooten van koolen of anderfints) altoos van de Heftlym iets afvalt: zo dat nu valt op een te Solderene plaats, zo zal de Soldeer, voor die reys, op die plaats niet wel loopen, en alzo occafie tot een heel ftuk werkx te bederven. Maar heel goed is die, tot het doen vaft zitten van een krampoen in het vier, om dat die gloejent werdende, hare kragten verliefen en heel ligt afvallen, dat als die met een weynigje Heftlym aan ’t Zilver zyn gehegt, zeer zelden ral gebeuren: ook kan die werden gebruykt tot fteevinge van een boodem onder Doofen, zo die daar egaale dick werd tegens geftreeken. Maar een yzer blecken plaat is daar toe beeter. Geen werk moet werden beheft, of het moet alvoorens zyn Beboraxt, met Soldeer beleid en gedroogt, op dat de Borax en Heftlym daar die digt by malkander moeten werden gebruykt, zig niet konnen vermengen, want dat gefchiedende, zal ’t nimmermeer Soldeeren. Ook kan die op een gefoldeerde plaats, na dat die alvoorens Beboraxt is, tegens het weer verloopen van de Soldeer werden geftreeken, (alzo die verkoelende is) en zo is die van nut, ter plaatfen daar men groote ftucken werkx van flegt Zilver maakt, en niet wel meer, als een zoort van Soldeer kan werden gebruykt.
Nog is tot voorkoominge van het verloopen der Soldeeren te gebruyken, gemaalen of fyn gefchrabt kryt, dat met fchoon waater als een dicke Pap is aangemaakt, en op de gefoldeerde plaatfen geftreeken; ook werd daar wel wat uitgebrande (of opgeloopene) Aluin onder gemengt, dat geen qaaud doet. En zulke Aluim, kan ook alleen, van ’t zelve gebruyk zyn, zo die als Borax werd aangemaakt, en over de gefodeerde plaats geftreeken. Dog alle gefoldeerde plaaten moeten alvoorens Beboraxt zyn en gedroogt, eer dat eenige andere be- fmeeringe tot houdinge der Soldeer, daar werd opgebrogt. En die befrykingen van Kryt en Aluin, kooken of byten gemackelyker weer van ’t Zilver af, als Heftlym. Daarom is zulke Kryt dientig tot het toefmeeren van gaaten in eenig doorgebrooken ftuk, dat gefoldeert moet werden, alzo dat, de doorfpeelinge des vlams wel kan beletten, en nooit zo vat als Heftlym in die gaaten zal blyven zitten.
Zo het gevalt dat men moet Soldeercn, heel na aan iets dat gegraveert of gedreeven is, en vreeft dat de Soldeer in dat werk mogt loopen, zo is ’t goed. Het werk beboraxt , met Soldeer beleyd, en gedroogt zynde, kryt op die plaatfen te ftrykcn, daar men de Soldeer Weeren wil. Alzo de ervarentheid leerd, dat de loopende Soldeer, het Kryt, altoos zal myden, welk hulpmiddel men veelmaalen genootzaakt is, ook by het opbrengen van Zwafis, en goederonnen te gebruyken. om alzo de Soldeer als te noodzaaken, zyne gedeftineerde plaats te betrecken.
Eyfent de welftand van een ftuk werks, dat aan ’t eene endt wyder als ’t andere is, Zwafis (of Moluren) op de een of ander plaats daar om te brengen, dan moet zodanige Zwafi (of Molleur) alvoorens die werd toegefoldeert, op zyn kant werden gebogen, zo veel als het beloop van ’t werk (om welk die ftaat gelegt te werden) is eyfchende. Welk vereyfch men zal weeten, als met een kromme paffer, die nette wyten, van de plaats daar de zelve ftaat gelegt te werden, is genoomen; en ook de wyten, van de naaufte plaats des zelven werks. Teykent op dien lyn de juyfte hoogte dier plaats, daar de Zwafi moet leggen, en de naauwfte plaats des zelven werks, op zyn behoorlyke diftantie van malkanderen, voorts treckt 2 kruyslijnen, de een op de hooghte, de ander, op de naute, zo dat des zelfs eynden, eeven ver, van de midden-lijn uytfteekende, de jufte wijte, van de plaats der Zwafi! en het naaufte des werkx, aanwyfen; dan treckt twee fchuyne lijnen, reght langhs de eynden, der beyde uytfteekende kruys lynen, zo lang, dat die ter weederzyden, de middellyn koomen door te fnyden houd dan, die doorfnydinge op de middellyn, voor het Senter, of middelpunt, zet het een end des paffers daar op, en het ander op een der uyterfte dwarslyns hoeken, daar de plaats des zwafis mede is aangeweefen; Trekt een booglyn, van de eene tot de andere, buygt dan deze zwafi, of molluer, op zyn kant juft zo, als die booglyn is, voorts toegezet en gefoldeert, zo zal die onfylbaar fluiten, en op deze manier konnen alle fpitsloopende banden werden gefneeden, hoe groot of klyn die ook mogen zyn.
Ook kan men een zwafi regt toe gefoldeert zynde, op een bagorfi, of Speerhaak, door middel van een houten, of beenen Haamer, aan de eene zy wel wat nauwer flaan.
Het Printje fol. 5. vertoont de Trecken.