Van ’t gieten zo van Zilver als Goud.
Hoe grooten gemak, en voordeel, de Konft van Goud en Zilver, wel te konnen gieten, zynen Meefter aanbrengt, is een ieder Goud en Zilver Smidt kennelyk, zo dat om ’t zelve wel te konnen doen zeer veele gelegen is Voor ’t eerft wert daar toe vereift Zilver dat niet anders als met rood Kooper gealjeert is; Om dat de ondervindinge myn heeft geleerd, dat Zilver met rood en geel gealjeert, nooit zo goed zal loopen als dat geheel, met rood gealjeert is, en geheel met, geel gealjeert zynde, deugt gants niet, alhoewel zommige dat (hoe zeer het ook teegens de wetten is) om winft doen. Gemerkt men op veele plaatfen, het gemaakte Zilverwerk, niet anders als by Toets probeert, (dog dit laaten wy voor die voordeel zoekers over,) en ftellen vaft dat alle geel in ’t Zilver, tot gieten niet en deugt. De reeden zyn, dat net geel Kooper by het gieten in een Vles, of Vorm, een rook en geelachtig fel Naladt (zo als by ’t uytgieten van Soldeer klaar kan werden gezien) en deeze beyde verhinderen het Zilver zynen loop.
Geheel fyn Zilver, is ook onbequaam tot gieten, om dat zyne fynheidt zeer groote hitte vereyft om te fmelten, en de minfte lugt, of Kou, het weer doet ftyf werden, zo kan dat onmogelyk met nut, tot het gieten van eenig ftuk werks gebruykt werden, daarom is tot gieten alderbequaamft Zilver dat 10. pen. en daar omtrent is houdende, wat laager als 9 pen. koomende, zo zal een opmerkent gieter bevinden, das de veelheid van ’t rood, het Zilver beleds in zynen loop, en ’t .gegootene zal ook meeften tyd met Putten gezoogen zyn.
Het fmelten gefchied bequaam in een Yferen fmeltring, om dat in dezelve de koolen digt by malkander blyven, de fmeltkroefen vaft ftaan, en het Zilver kan daar in, (door de beflootenheid der hitte) al vry heet en dun gemaakt werden, vermits de wind, door een blaasbalk daar in gedrongen zynde, het vier aan alle kanten zyn uiterfte hitte doet geeven.
Yfere Kroefen zyn tot gieten van Zilver het befte, alzo die teegens de ingeblafen wint fterker, en het Zilver van naturen heeter en fmeediger doen werden als aarden, dog zo kan men uit aarden Kroefen ook wel gieten, en ik houde onder deefe de blaauwe voor de befte.
Het Zilver in de Kroes gefmolten zynde, en om het zelve dan nog heeter, en dunder te maaken, daar toe heeft byna een ieder Mr. een byzondere Maaier, maar de bevindinge heeft myn geleerd, dat Goud en Zilver (zonder hulp van flos; zo als dat de Hoogduitfen noemen) in een goed vier wel heet gemaakt het befte is, alhoewel niet ontkend kan werden, dat door de een of de ander flos, het Zilver in de Kroes vlugger fchynt te werden, dog dit brengt zyn gebrek ook meede, gemerkt dat de opgefette flos, altoos een lichaam (op ’t gefmolten Zilver) na laat, en dat voor een gedeelte by ’t uitgieten voor heen in de Vleffen loopt, zo kan dat niet anders als in ’t gegooten werk, veel putten veroorzaaken; om dat daar het lighaam der Flus plaats genoomen heeft, geen Zilver kan koomen, hier dan bygevoegt die putten en holligheeden, die alle Metaalen van naturen onderheevig zyn, z0 is ’t gegootene zoo veel te onzuyverder.
Dus vaft geftelt zynde, dat Zilver op zyn jufte voet door Rood-Kooper gebrogt zynde, zonder eenige Flus, of Flos, door middel van een welgefteld Vier het bequaamfte tot gieten werd gemaakt, en ten allen tyden, het vafte, gladste en zuyverfte zal werden bevonden, zo zyn de Flusfen evenwel goet, op daaglyks ingekoft Zilverwerk, het welk een Zilverfmit veeltyds genoodzaakt is, zonder fineeren te gebruyken, en dat altoos meer of min, met Soldeeren befwaart zynde, zo doet een Flus (op zulk gefmolten Zilver geworpen), dien huid welke het geel veroorzaakt, en ’t Zilver in ’t fmelten zig fchynt van te willen ontdoen, (alzo dezelve gedurig booven komt,) weer als met het Zilver hereenigen, glad en gemackelyk uytgieten. Dog. dat Zilver kout geworden zynde vertoont booven aan de geut, zyn innerlyk gebrek.
Voorts werd tot het gieten in zand, eerft Koopere, Yfere, of Houten zogenaamde gietfleffen vereift, die wel vaft en digt op malkander fluyten, en by ’t opneemen gemackelyk los gaan. Het Printje fol 4. vertoont met 24. zo een, dan goede zant waar toe men hier te Lande ordinaar Brussels-Zandt gebruykt, die van natuuren wel goed is, dog door konft veel kan werden verbeetert, alzo de bevindinge leert; dat in nieuwe Bruffelfe-Zand, niet wel kan gegooten werden, zo dat die, door veel, en wel te gebruyken beeter werd.
Ik heb voor goet gehouden, dat de nieuwe Zand, eer men die tot gieten gebruykt, nat en tot ballen werd gemaakt, die ballen in een helder kool Vier gegloeyd, op dat alle brandftoffe van de zelve werd weg genoomen, welke anders in ’t gieten, eenige ruygigheid aan ’t gegootene moet toebrengen, voorts die gegloeyde ballen fyn geftamt of gevreven, in fchoon waater gedaan, wel omgeroert, het driftige dan afgegooten in een ander tobbetje, (dat gezonken blyft deugt niet) en laaten bezinken, gezonken zynde, giet het waater zoetjes af, laat die droogen, het zal goede drukzant zyn, en door ’t gebruyk langs hoe beeter werden, mits dat men die voor alle ftof en vyligheid conferveere; daarom moeten alle drukbakken niet gebruykt werdende met een dekzel werden toegedekt. Zoo men dan eenig model van Zilver begeert na te gieten, dat kan in zulken zand gedrukt zynde gegooten werden, welk drucken en gleten, niet wel als door hantdadig onderwys kan geleert werden.
Goede ftofzand is by ’t drucken van groote aangeleegentheyd, deze werd op de eene helft van een gedrukte vles geftrooit of geftooven, voor dat de ander helft daar werd opgedrukt, om reeden; dat anders de te zaamen geparfte zand niet weer van malkander te krygen is. Dit ftof werd van een ieder by na byzonder gemaakt en gebruykt. Veele neemen ftof van houdskoolen, doen dat in een fyn linnen zakje, en ftuyven dat zo over de Vles met zand en patroonen, andere vylen met een vyl, van een houdskool booven de Vles en Patroonen, welke beyde manieren de zand en patroonen heel wel doet loffen. Maar hier dient geweeten te werden; dat koolftof door het heet ingegooten Zilver verbrant, en dan een ruigheidt op ’t gegootene veroorzaakt. Hier op zal ligt geantwoord werden; dat die koolftof, door middel van een Penfeel, of Haafepoot, weer van de Patroonen afgeborfelt zynde, die ruygigheid kan werden voorgekoomen, dat ik in zo ver toefta, maar gelet zynde, dat die ftof; van tyd, tot tyd, in de drukzant blyft, zo moet nootzaakelyk volgen, dat op ’t laaft geen Goudt of Zilver, glad in die zand kan werden gegooten; Zo dat in goede drukzant, geen koolftof, moet gebruykt werden; Maar in ’t tegendeel, zulken ftofzand, dat geen verbranden onder heevig is. Hier toe kanmen neemen gewaffen ameril, die eerft gegloeidt in een nieuwe Smelt-Kroes, dan in een fyn linne zackje gedaan, en gebruykt zo als van ’t kool ftof gemelt is. Gegloeide en wel fyn gevreevene drukzant gebruyk ik hier toe het meeft. Ook is heel goet, Trypel, Puimfteen, Kroeszant, en alle ftof dat van naturen droog, en geen verbranden, onderheevig is; midts dat het alles wel fyn gemaakt, en niet overvloedig gebruykt en werd.
Zulken ftof dan op de eene helft der vles geftrooyt zynde, dan werd de ander helft, daar op geleyd, met zand gevuld, en zo ; vol drukt.
Het nat, of aanmaaken der drukzand werd ook op verfcheyden manieren gedaan, dog het curieufte is, dat men de zandt (gebruykt zynde) weer fyn maakt door middel van een kloot, of houdt, voorts door een fyne hairen, of floerfen zeeft zift, en dan nadt maakt, dog met deze hoeven de modellen , of patroonen maar bedekt te werden. En het overige der vles, kan met zandt, die vogtig fyn gevreven is, gevolt werden, om de minfte moeiten. Veele maaken de drooge zand nadt, met zwaar bier, waater daar Salarmoniak, of Lym in gefmolten is, waater met ftroop, zout, pis, en veele verhittende, en kleevende middelen. De kleevende zyn heel goed om de zandt wel te doen houden en net drukken, de verhittende (om ’t Zilver of Goud) by ’t gieten in de vles, eenige vlugheyd by te zetten, het welke beyde wel waar is, dogh zo houde ik die hinderlyk in ’t gieten, om dat de vettigheyd by ’t ingieten rook in de vles geeft, en de verhittende eenige beweeginge aan ’t ingegotene toebrengt, welke beyde dikwils oorzaak moeten zyn, dat het Zilver of Goud, op de een of ander plaatf in zyn loop werd geftuyt, en ook veele ruyg-putten in ’t gegootene veroorzaaken , vaft gefteldt zynde dat alle rook of beweeginge in een vles quaat doet. Daarom meen ik het zeekerfte te gieten, als de zandt ( niet anders als) met fchoon water is aangemaakt, wel door malkander gevreeven, (op dat die taay werd) en niet natter als dat die met een handt bequaam tot ballen kan werden gedrukt.
Van zulken zandt dan een vles gedrukt zynde, zo moeten daar gooten, tor paffafie van ’t Zilver, werden ingefneeden, het welk met een mes kan gefchieden, dog een flukje kooper of yzer, aan ’t eene endt krom geboogen, en fcharp gevylt, (by vorm van een ridts) is beeter, en nog beeter, als men neemt expreffe looden modellen van gooten, die wel na ’t werk zyn gemaakt, en te gelyk met de patroonen gedrukt, dan zyn de gooten altoos gladt, en op eene egaale dickte, ook niet zwaarder aan ’t werk, als men die wil hebben, nog en morfelen by ’t ingieten ook niet af; dog voor aan de mond van de vles, moet de goot zo wyt werden gemaakt als gefchieden kan, dan dringt het zilver by ’t ingieten ftark deur en het zilver wel heet zynde, zo zal zelden mis gegooten werden. Voorts beftrykt de gooten door middel van een Penseel, met waater daar wat Gom ingefmolten is, zo zullen die niet afmorfelen, en geen zand putten in ’t gegooten werk veroorzaaken. Voorts zedt de gedrukte Vleffens teegen het vier beyde op malkander zo als die gedrukt zyn, het welk goed is tegens het fehenn, ook blyft de zand beeter teegens malkander fluyten. Anders kan jeder helft apart werden gedrooght dat raffer voort gaat, dogh dan is beft, die zydt der vles daar geen figuren in zyn, teegens het vier te zetten, dog nooyt zo heet dat de zandt gloeyent kan werden, om dat door ’t gloeyen, de zandt los en ruyg werd, en de vleffen op ’t hoogft bederven, maar wel zonder te gloeyen gedroogt is heel goedt.
De Vleflen dan dus gedroqgt zynde, zo laat die weer kout werden, blaaft (door middel van een blaasbalk) alle ftof daar fchoon uyt, veegt met een drooge zafte Penfeel, alle de gooten door; en zo het werk glad is dat gegooten zal werden, mag dat ook met die Penfeel werden door geveegt, dogh met eenige figuren zynde, moet daar niet aangeraakt werden, als met uytblafen. Voorts de Vleffen tezamen gelegt, in de Giet-pars gezegt, en het wel heet gefmolten Zilver, daar ftoufmoedigh in gegooten; by deze manier, heb ik myn ten allen tyden het beft bevonden, ,en ’t gebruyk van heete, natte, of gegloeyde Vleffen, laaten vaaren, hoewel ik verzeekert ben dat andere het beminnen.
Het is nut, dat alle Smelt-kroefen, in ’t vier met een yzer plaatje werden toegedekt, dat weert alle vuyligheyd uyt de zelve, en het doet het Zilver ook heeter werden; zo 't dan nog gevalt, dat op ’t gefmolten Zilver eenige vuyligheyd dryft, moet dat, met een Handt blaasbalk werden fchoon afgeblaafen, of met een tang werden afgenoomen, de Vleffen dan maar wel toegeparft zynde, zo hebt gy een goede goot te verwagten, en door veel te doen (met opmerkinge) leerd men gieten tot verwonderinge van die geene; die ’t haar niet en verftaan. De Giet tangh wat gloeyent gemaakt, doet by ’t aanvatten der Kroes, het Zilver niet fchricken, en zo fpiegel gladt als ’t in de Kroes ftaat in de Vles uytgieten, dus het Zilver of Goud, in de Vles gegooten en kout geworden zynde, dan neemt de Vleffen van malkanderen, fnyd of zaagt het gegootene van zynen goodt, en maakt het op.
Tot voorkoominge van lugt putten in ’t gegootene, is goedt eenige ronde kogeltjes meede in de Vleffen te drucken, en aan de holligheeden geen gooten te maaken, op dat de lugt zigh daar in kan verbergen;
En nogh beeter, als men van de zwaarfte deelen des werkx, dat gegooten ftaat te werden , eenige lught gooten maakt, die haar uytkomft booven bezyden de mondt der Gietvles hebben, alzo de lught door dezelve van onder na boven kan uytvliegen, en ’t Zilver vry laaten paffeeren.