TWEEDE HOOFTDEEL.
VAN 't WIT
en des Zelfs mengselen en Trappen.
Overgank en ordre van dit boek.
't Naaste is nu den konstlievenden lezer tot de mengselen van Wit en Swart in dit Hooftdeel, en van de 3 Hooftverwen in 't volgende te onderhouden; waar nawe, van 't gereetschap waar op en waar mede men schildert spreken zullen; om dan verder (wetende wat verwen Sierlijkst by den anderen staan) een preuve van wit ende Hooftverwen en haare trappen omtrent eenige voorwerpen, byzonder van Bloemen te nemen, en aldus dit eerste boek te eindigen.
Roem van wit.
Wy vangen dan aan 't Wit nader te bezien, dat zuiverste en aangenaamste, 't sinnebeeld van onschuld, waarheid, opregtigheid, en overwinninge.
[8]
Schulpwit.
Onder de Stoffen van wit te voren genoemt, is het Schulpwit het beste, dat men onder ons nu weet; wat'er elders is, en wat'er is geweest, gelijk de zaken der weereld, op en onder gaan, is onmogelijk te zeggen. Dat's zeker, dat deze stoffe zeer goed en dienstig is, wel uitgekipt en bereijd zijnde.
Verkiesinge en bereydinge.
Daar toe dan kiestmen uit de dikste Schulpen, als de beste, die men in zeer schoon en helder water vrijft op een goede keysteen, die niet te hart of te glad wezen kan; en alsze is gewreeven, zet menze op een stuk van een glas, daar op het water uit droogen moet.
Alsze nu droog genoeg is, vryftmen die in de beste papaver oly, die de Noot-oly, Lijnsaat-oly en andre bekenden overtreft; waar na menze in een rein Schulpie of kommetje doet, en er schoonwater op zet, om niet te verdroogen; en dus kanmenze goed houden; om als 't noodig is, gebruikt te werden.
'T Loot-
[9]
Loodwit zijn verkiezinge en bereydinge.
'T Loot wit werd aldus in zijn deugt beproeft: men breekt een stuk van 't ongemalen af, en werpt het in een Silvere smits smeltkroes, daarmen 't in op 't vyer set en gloende maakt; is 't daar na, kout werdende, geel; soo keurt vry dat ongemalen deel, daar 't afgebroken is, voor goet lootwit, en voor zoo veel te beter, als 't stuk in de smeltkroes geelder is geworden. Indien het swartagtig werd, 't is een bewijs, dat'er krijt mede vermengt is, dat geen goede verwe en kan maken.
'T Goede ongemalen Lootwit bereidmen op de zelve wyze, als het Schulp-wit; dog 't is gemakelijkker om vryven;
'T is niet zoo goed als Schulpwit. ['druk-faut' correctie: toevoeging 'Schildert.' verwijderd]
en alzoo het mede onkostelijker is, en wel in min keurige en in grootere schilderyen, zijnde anders in witheid en bestendigheid van verwe beneden het schulpwit zekerlijk te stellen.
Men Schildert geen volkomen wit.
Volkomen Wit zou men niet konnen aanschouwen, en daarom kanmen 't ook niet Schilderen, en
de
[10]
de stoffen, daar mede men wit Schildert, zijn niet zoodanig, dat'er geen stralen des ligts in verdooft werden.
Trappen voor de inbeeldinge.
Men noemt dan Wit, 't welk de meeste stralen des ligts tot ons oog afsteuiten kan; en daar in is zoo veel min en meer, dat het door geen getal kan uitgedrukt worden; en men is genootzaakt voor den schilderen tot behulp der geheugenisse eenige merkelijke Trappen te onderscheiden, naar dat'er merkelijk min of meer stralen werden verdooft.
Sneeuw
Daar schynt al niets witter bekent, als Sneeuw; gelijk ook de spreekwoorden leeren; en de kragt van de veelvuldige stralen, die er van afsteuiten, is zoo groot, dat men zegt, van Sneeuw blind te worden, door lang daar op en sterk te zien.
Witte Lely. ... Witte rooze. ... Melk Papier Linnen, &c.
Hier na kanmen by voorbeelt de verwe van de Witte Lely plaatzen, en daar op een derde plaatz vergunnen aan de Witte Rooze; waar na in de vierde rang vol-
gen
[volgen]
[11]
gen konnen, Melk, Papier, Linnen, Satynen, en diergelijkestoffen, die minder wit ook of meer, zijn, na datze meer gaties hebben, om de ligtstralen te laten doorgaan of niet, als oogentschijnelijk in kamekrijks doe[k?], gaze, en neteldoek te zien is; en hoe deze trappen geschildert werden, zullenwe op zijn plaats toonen.
Swart.
Wat het Swart belangt, dat de minste stralen weersteuit en zeer weynige, daar valt niets bysonders van te verklaren, in 't verkiezen is ser niets, als dat het eene hier, 't andere daar voor dienstiger is. 't eene is wat pikswarter als 't andere, na dat'er nog eenige stralen van afsteuiten min of meer, 't welk, alzoo het nooit volstrektelijk ons voorkomt zonder weersteuiting, die evenwel zomtijts maar alleen de gezigt senuwen van eenige dieren raken, die in't donker zien zonder uitsendinge van ligtstralen, zoo magmen zeggen, dat'er alzoo wel geen volstrekt swart, als 'er geen volstrekt wit en kan geschi-
dert
[geschi[l]dert]
[12]
dert worden, en dat m'er ook trappen in kan onderscheyden.
Wat nu die zoo aangeroerde aanmerkingen van 't Swart nader betreft, daar van zal op zijn tijd en plaatze werden gehandelt; zoo dat we ons met dit naar swart, dat al het tegengestelde van het wit verbeeld, niet langer en behoeven op te houden.