Een kundig man, belast met het uitvoeren van groote werken in ons vaderland, deed mij de vraag: door welke verw ijzer het best tegen roesten kon worden beschut. Millioene ponden van dit edel metaal, edel, al is het ook niet kroeshoudend, worden bij het toenemen der beschaving in toenemende mate in gebruik gebragt, en de injuriën der atmospheer grijpen het aan en bereiden zijn ondergang voor. Hoe kan men die vijanden, zoo al niet finaal afhouden, dan toch veel afbreuk doen, hun hinderlagen leggen en de overwinning lang betwisten?
Mijn antwoord was, dat ik weleer wel had gemeend te weten, wat verw was, maar dat ik het niet meer wist, sedert men allerlei vreemdsoortige voorwerpen als verwstoffen met evenveel pompe was gaan aanbevelen en in bescherming genomen had; dat ik echter zeer gaarne wilde beproeven, het te leeren.
Het bedekken van hout en ijzer, deels om ze te bewaren, deels om ze zekere oogelijke kleur te geven, alzoo het gewone verwen, deelt met de edele kunst, die ons op paneel of doek treffende gedachten aanschouwelijk maakt, of ons in de geschiedenis terug voert, of ons de beeldtenis schenkt van hen, die wij eeren of liefhebben; het gewone verwen deelt met de edele kunst het gebruik derzelfde middelen: eene zoogenaamde droogeude olie, gemengd met poedervormige objecten, zamen vormende een door penseel of kwast uitstrijkbaar mengsel, hetwelk spoedig droog wordt, zooals het heet.
Waarin bestaat dat droogen, dat vast worden ? Ligt het in de olie alleen, of ook in de bijmengselen ? Wat wordt er na het droogen tot stand gebragt?
Ik geloof niet, dat iemand het weet, althans ik heb nergens een antwoord op deze vragen gevonden. Men spreekt van loodzeepen in loodverwen, maar is de uitdrukking waar?
Met het zoeken naar een antwoord op de genoemde en andere vragen heb ik mij in het laatste jaar bezig gehouden, en ben daarbij tot uitkomsten gekomen, waarvan ik mij veroorloof eenige hier openbaar bescheidenlijk mede te deelen. In dat onderzoek heb ik van het begin tot het einde weder de ijverige hulp ondervonden van mijn Amanuensis, den Heer VAN DER STAR, die ook de uitkomsten van alle analysen heeft overgerekend, zoodat ik mij kon onthouden, daarvan de bijzonderheden mede te deelen 1).
Voor mij zelven had het onderwerp het aantrekkelijke, mij te verplaatsen in de geschiedenis van opmerkelijke producten van het organische rijk en in twee rigtingen der toepassing: de eene, al ware het ook zeer van verre, in de edele schilderkunst; de andere in het verwen van gewone voorwerpen.
Inderdaad: de scheikunde heeft te lang verzuimd, deze zaak ter harte te nemen.
Het is bekend, dat alleen die olieën, welke den naam van droogende dragen, in schilder- en verwkunst dienen
kunnen; geene olijf-olie of amandel-olie, maar lijn-olie en papaver-olie en noten-olie en andere. Het is bekend, dat de droogende olieën door koken of door zekere toevoeg-selen in haar zoogenaamd droogend vermogen zeer worden bevorderd; maar dat noch koken noch eenig toevoegsel daartoe noodig is, zoo men den factor tijd in voert.
Olijf-olie en lijn-olie, in gesloten flesschen, blijven jaren onveranderd; in lagen aan de lucht blootgesteld wordt olijf-olie zuur, rans, zooals het heet, terwijl lijn-olie daardoor vast wordt en het vermogen verliest, om eene vetvlak te geven.
Olijf-olie is een mengsel van glyceriden van vaste vette zuren van de reeks C„ Hn O* en van een oliezuur, Cn Hn_2 Oé- Lijn-olie is een mengsel van dezelfde glyceriden van vaste vette zuren, Cn Hn O4 en van een oliezuur CnHn_4 O4, hetwelk er de grootste hoeveelheid van vormt.
Het voornaamste verschil tusschen eene niet droogende en eene droogende olie ligt dus in den aard van het oliezuur; een verschil, hetwelk zich wel eenvoudig laat uitdrukken door Ha, maar welke H2 eene diepere beteekenis hebben.
Alles komt dus hier aan op de kennis van den aard van dat oliezuur CnHn_4 04.
Ik roep met vertrouwen op dit onderwerp de aandacht in.
Wat ieders belangstelling zeker waardig is, is, dat droogende olieën zijn als bloed: zij nemen zuurstof op en geven koolzuur van zich. Men vuile eene flesch met stukken gegloeiden puimsteen, en bevochtige deze met gekookte lijnolie, en men zal, zoo men er een stroom van koolzuur- vrije lucht doorvoert, en dezen in baryt-water leidt, binnen eenige minuten koolzuur zien te voorschijn komen. De „Verwesung” treedt dadelijk iu, en is des te merkbaarder, naarmate de punten van aanraking tusschen olie en lucht grooter zijn.
De physiologie van planten en van dieren kan er uit leeren, dat van eene complexe groep een deel geoxydeerd wordt, zoodat het koolzuur geeft, terwijl een ander deel ook zuurstof bindt en als niet vlugtige stoffe achterblijft.
10
Zulk eene proef zou men kunnen noemen „de adem* haling van eene droogende olie,” zoo men daarin lust had.
Opmerkelijk is het voorts, zoo men de aanwinst in ge-wigt eener droogende olie dagelijks weegt, dat men, bij andere weersgesteldheid, geheel andere gewigts-toenamen bekomt, zonder dat de temperatuur of eenige andere voor onze gewone middelen waarneembare toestand der lucht daarvan rekenschap geeft.
De zaak van het ozon heb ik hier niet ingevoerd, want wij hebben daarvoor noch maat noch gewigt, en ik dweep niet bij voorkeur met het jongste in de wetenschap, omdat ik meer beleefd heb dan het allerlaatste f). Maar hij, die de vele bepalingen met aandacht zal inzien, welke hier achter volgen, en door de balans van droogende olieën zijn gedaan — omdat ik daarin eene beslissende maat voor het droogen had, eene maat, die ik overigens nergens zoo goed heb kunnen vinden— zal erkennen, dat er eigen atmos-pherische toestanden zijn, die leiden tot meerder of minder oxydatie: verschillen in gewigt, die bij voorwerpen als de onderhavige, in geen geval alleen van verschil in vochtigheid der lucht, en alzoo niet van verschillende hoeveelheden gecondenseerden waterdamp mogen worden afgeleid.
De lijn-olie, als de meest gebruikelijke der droogende olieën, heb ik vooral onderzocht, en voorts ook de papaveren noten-olie besproken, maar ondergeschikt aan de lijnolie. Haar uitvoeriger onderzoek zal ik gaarne door anderen zien voortzetten.
Om in het volgende verstaan te worden, ook vóór ik rekenschap geven kan van elke bijzonderheid, die later volgt, herinner ik hier aan de beteekenis van eenige woorden.
Linóleine 3 (C32H27O3), C6H5O3: hoofdbestanddeel van lijn-olie, papaver-olie, noten-olie en waarschijnlijk wel van het meerendeel der droogende olieën.
11
IAnóléinezuur (lijn-oliezuur), HO, C32 H27 O3. Het is het zuur van dat hoofdbestanddeel, bij verzeeping vrij wordende.
Anhydride van lyn-oliezuur, C32H27O3: eene massa als gesmolten caoutchouc.
Linoxyzuur (acidum linoxycum), HO, C32H25 O9: oxydatie-product van lijn-oliezuur aan de lucht, van het zuur in vrijen staat en van het zuur in verbinding met loodoxyde. Van dit zuur komen twee vormen voor: één kleurloos, één bloedrood. Zij kunnen beide in het andere veranderd worden; warmte maakt het witte rood, licht maakt het roode wit. Alkaliën maken het witte rood; evenzoo sterkere zuren; dan kan het watergehalte nog 1 aeq. dalen. Ik heb deze allen eenvoudig onderscheiden door wit linoxyzuur en rood linoxyzuur.
Linoxyne, C32H27On: indifferent, product van oxydatie vanlijn-olie, papaver-olie, noten-olie aan de lucht. Door bases wordt het veranderd in linoxyzuur. Warmte maakt de linoxyne rood en licht verandert deze weder in de witte. Zoo is er dan ook eene witte linoxyne en eene roode linoxyne. Hare zamenstelling is 2 HO, C32 H25 O9, vergeleken met de linoxyzuren.
Onder hetgeen ik in de droogende olieën (en elainezuur) genoemd heb, moet verstaan worden een in-mengsel, hetwelk bij drooge destillatie sebacylzuur geeft. Of dit zuur is C36 H34 O4, of een ander van de reeks Cn Hn-2 O4, is mij niet met voldoende zekerheid gebleken.
Overal, waar ik dus de namen van elaine of elainezuur gebruik, denke men aan een inmengsel, hetwelk niet is linoleïne of linoleïnezuur, want die geven bij drooge desstillatie geen acidum sebacicum, maar hetgeen waarschijnlijk elaine of elaïnzuur is. Eene methode van scheiding van dat in lijn-oliezuur ingemengde elainezuur heb ik niet kunnen vinden, of dat elainezuur was reeds niet meer het oorspronkelijke; het verhield zich als veranderd C36H34O4, en alzoo heb ik het met dien naam benoemd.
l) De volgende aeq. gew. heb ik gebruikt: H 1 — 08 — C6 — Ba 08,6 — Ca 20 — Cu 3 1,7 —Fe '28 — Na '23 — Pb 103 — Zn 32,5
1) SCHÖNBEEN in ERDMAHN’S Jour., Bd, 74, S. 338; GORVP-BESANEZ in Annalen der Pharm., Bd. 125, S. 213, over ozon en lijn-olie.