Scheikundig deel
Samenstelling van droogende olieën.
Met het woord zamenstelling bedoel ik hier de procen-tische. De droogende olieën hebben gemeen, dat zij aan de lucht veranderd worden in een mengsel, dat geene vetvlakken meer geeft. Hebben zij allen alles gemeen, of althans één en hetzelfde hoofdbestanddeel, hetwelk aan de lucht dezelfde, niet meer vette oxydatie-producten geeft?
Om deze vraag te beantwoorden is het nuttig, ook de brute elementaire zaménstelling der droogende olieën te overwegen, maar vooral hare ontledings-producten, door verzeeping en op andere wijzen verkregen.
Hier eerst over die brute zamenstelling. Dat ook een onderzoek hiernaar noodig is, blijkt uit hetgeen daarvan in de wetenschap is opgenomen.
Men heeft eenige droogende olieën als zoodanig ontleed, maar nooit hare zamenstelling, zooals de elementair-analyse die geeft, gesloten aan hetgeen zij geven aan zamenge-mengde vetten. En zonder dat beide corresponderen, mist men de mogelijkheid, om in de verandering van een dier gemengde stoffen door te dringen. De procentische zamenstelling der olieën, ook der droogende, staat daar naakt en zonder doel in de wetenschap. Zij is veelal onwaar opgeteekend.
Scheikundig is de ricinus-olie daarvan het meest onderzocht, juist degene, welke voor ons deel van de geringste beteekenis is, omdat zij noch in de schilderkunst, noch in de verwkunst wordt gebruikt, zoo verre althans mij bekend is.
Door sommigen worden de gemengde vetten, zooals zij voorkomen in de vette olieën, gehouden voor standvastige mengsels, of wel voor standvastige verbindingen <); door anderen wordt die standvastigheid niet aangenomen. Ik bedoel hiermede niet, of glycerine-ether (CeHsOg), die driebasisch is, al of niet te gelijk zou kunnen verbonden zijn met b. v. stearinezuur, palmitinezuur, elaïnezuur, zamen vormende drie aequivalenten, zonder dat elk der drie zuren als 1 aeq. in de verbinding is opgenomen; want voor die meening pleiten vele gronden. Maar de vraag is hier b. v.: komt er in olijf-olie altoos evenveel palmitine en elaïne voor, om het even, welke olijven men heeft uitgeperst.
Die vraag schijnt ontkennend te moeten beantwoord worden: de verscheidenheid in toestanden van rijpheid en onrijpheid der zaden laat ik daar, maar bepaal mij bij het in olijf-olie zeker bestaan van een mengsel, hetwelk toch door koude reeds palmitine afgeeft. En zoo in vele andere olieën.
Van zulk een mengsel steeds eene gelijke zamenstelling aan te nemen, daarvoor zijn geene gronden. Integendeel, daar elaïnezuur in palmitinezuur kan worden omgezet, b. v. door smelten met KaO, waarbij azijnzuur en palmitinezuur worden: 2 (KaO, HO) -f- C36 H34 0^^^ KaO, C4 H3 O3 -f- KaO, C32H31O3+H2, schijnt de palmitine in olijf-olie een ont-ledings-product van elaïne, geworden in de zaden, of schijnt de elaïne een associatie-product, geworden uit palmitine. Hoe zou dit mengsel nu steeds uit dezelfde hoeveelheden kunnen bestaan?
Ik meen dan ook, dat men geene twee soorten van lijn* olie zal aantreffen, die volkomen aan elkander gelijk zijn, geene twee olieën varl denzelfden naam, die geheel en al dezelfde zamenstelling bezitten.
Maar ik meen niet, dat dit bij elementair-analyse blijken kan, omdat de toenadering in zamenstelling van de gemengde vetten groot, en het verschil in hoeveelheid der gemengde vetten in olie van denzelfden naam steeds klein is. Met andere woorden: ik meen, dat men uit verschillende soorten van olijf-olie, door bepaling der palmitine en elaïne (als vette zuren), merkbare verschillen vinden kan, maar dat, bij overigens zuivere en goede olijf-olie, de procentische zamenstelling, zooals die uit goede elementair-analysen wordt opgemaakt, niet merkbaar onderscheiden zal zijn.
Bij droogende olieën van denzelfden naam en van geheel verschillenden oorsprong, heb ik althans dezelfde hoeveelheden C,H,0 verkregen.
Daarom moet ik ook blijven stilstaan bij de resultaten van anderen; geen enkel heb ik daarvan bevestigd gevonden.
Lijn-olie.
De zamenstelling van lijn-olie is zeer onderscheiden aan' gegeven *):
SACC 2). LEFOBT 3).
c 78,1 78,2 75,2 75,1
H 10,8 11,1 10,8 11.1
0 11,1 10,7 14,0 13,8.
1) Ik ga de analysen van droogende olieën van DE SAUSSUBE voorbij (Ann. de Chim. et Phys., Tom. 13, p. 351).
Van lijn-olie vond hij C 76,0— H 11,4— O 12,6— N
„ noten-olie „ „ 79,8 10,6 9,1 0,5.
2) Annalen der Pharm., Bd. 51 , S. 221.
Journ. de Pharm., 3e Serie, Tom 27, p. 344,
De uitkomsten van sacc zijn onwaarschijnlijk, zoo althans niet anomale objecten in lijn-olie zouden voorkomen. Algemeen meent men in de natuurlijke vetten 3 aeq. anhy-drisch zuur op 1 aeq. glycerine-ether te moeten erkennen. Zoo lijn-olie nu de zamenstelling had, die sacc er aan toekent, zou zij geheel vallen buiten de volgende glyceriden:
Stearine. Palmitine. Myristine. Elaine.
c 114 76,8 102 75,9 90 74,8 111 77,3
H 110 12,4 98 12,2 86 11,9 104 11,8
O 12 10,8 12 11,9 12 13,3 12 10,9
Laurine. Linoleïne.
C 78 73,4 102 77,1
H 74 11.6 86 10,8
O 12 15,0 12 12,1
Hypogaeïne.
102 76,5 92 11,5 12 12,0.
Zouden nu in lijn-olie 78 p. c. koolstof voorkomen, dan zou zij zijn eene verbinding, die naar de analogie geene 11 p. c. H bevatten kan.
Een glyceride met Ce H5 O3, HO en 2 aeq. zuur, zou het C-gehalte zeer doen dalen.
De uitkomsten der analyse van lijn-olie van lefort zouden leiden tot de voorstelling, dat er al zeer weinig linoleïne (het eigenlijke droogende beginsel) in zou voorkomen, voor zooverre het C-gehalte betreft; wat het H-gehalte aangaat, omgekeerd; of wel, dat de zamenstelling van linoleïne niet is, die daar is aangegeven, en deze moet toch als zoodanig worden erkend, zooals uit het volgende blijken zal.
Bij de onzekerheid, die hier bestond, werden twee soorten van lijn-olie ontleed. De eene a was uit den handel; de andere b was opzettelijk versch geslagen, de zaden bij zachte warmte vooraf verhit; maar de zaden waren niet van dit jaar, en minstens 1/2 jaar oud 1). Beide soorten waren
1) Versch bereide olie uit niet geheel jeugdige zaden, is geene versche olie. Waarom zou de olie in de zaden in chemische rust zijn?
een weinig geel groenachtig gekleurd. Daarom werd een deel door digestie in de gewone temp. met dierlijke kool ontkleurd, waardoor beide soorten waterhelder werden.
De uitkomst der ontleding was de volgende i):
C 76,9 76,8
H 11,1 11,2
O 12,0 12,0.
Door dierlijke kool ontkleurd:
C 77,0 76,8
H 11,2 11,2
O 11,8 12,0.
Deze ontleding van twee lijn-olieën van verschillenden oorsprong geeft vermoeden, dat in goede lijn-olie geene groote verschillen zullen bestaan. Het zijn deze twee soorten, die ik voor alle volgende proeven heb gebruikt.
Later zullen wij zien, dat lijn-olie een mengsel is van hnoleïne, als hoofdstoffe; van eldine, en myri&tine.
Op deze kennis berust zeer veel van hetgeen de verschijnselen van het droogen dezer olie betreft; daarom is ook de procentische zamenstelling der olie van waarde. Stearine of een vet van een lager zuur dan C28H28O4 komt in lijn-olie, zoo ik meen, niet voor.
Papaver-olie.
Ook hiervan bestaan ontledingen van sacc 2) en van
LEFORT 3): SA.CC. LEÏOBT.
C 76,7 76,6 76,5 77,2 77,2
H 11,5 11,6 11,8 11,4 11,3
0 11,8 11,8 11,7 11,4 11,5.
1) In een stroom van zuurstof verbrand, zooale al de in deze verhandeling ontlede stoffen, behalve een kalkzout van lijn-oliezuur, dat met chromas pltunbi verbrand ie.
2) Ann. de Chim. et de Phys., 3e Serie, Tom. 27, p. 483.
3) Journal de Pharm., 3® Serie, Tom. 23, p. 346).
Hier is meer toenadering tusschen sacc en lbfort. Maar het H-gehalte vooral in de analysen van sacc voert ons zeer verre van de linoleïne, en het C-gehalte van lkfort voert er ons weder nader toe. Aan geen van beiden hebben wij wat wij behoeven, om kennis te maken met papaver-olie.
De volgende ontledingen zijn hier gedaan van papaver* olie, die versch bereid was, maar uit zaden, die minstens I jaar oud kunnen zijn:
c 76,5 76,6
H 11,2 11,2
0 12,3 12,2.
Het blijkt, dat papaver-olie niet de zamenstelling van lijn-olie heeft. Het zal later blijken, dat de hoofdstoffe is linoleïne, dat er eenige eldine in voorkomt als in lijn-olie, meer CbHbO*. Stearine en palmitine komen in papaver-olie, door mij onderzocht, niet voor; maar myristine en lawine.
Noten-olie en hermep-olie.
lkfort i) vond voor deze twee olieën bijna dezelfde zamenstelling:
Hennep-olie. Noten-olie.
C 71,0 70,9 70,6 70,6
H 11,8 11,8 11,6 11,7
0 17,2 17,3 17,8 17,7.
Zoo deze zamenstelling juist ware, zou zij in de hoogste mate zonderling zijn: C 70,6 a 71 p. c.! Ik heb geheel andere uitkomsten bekomen.
Noten-olie, koud en geheel versch bereid, van noten slechts eene maand oud, gaf:
C 76,1 76,0
H 11,3 11,2
O 12,6 12,8.
1) 1. 1., p. 286 en 287.
Wij zullen zien, dat noten-olie eenige elaine houdt, en met myristine veel laurine en voorts bevat.
Stearine of palmitine komt daarin niet voor.
Hennep-olie, koud en versch bereid uit zaden, die in-tusschen niet geheel versch waren, gaf alhier:
C 76,0 H 11,8 O 12,7.
De hennep-olie heb ik niet nader onderzocht.
De slotsom van dit onderzoek is:
1°. De droogende olieën, die hier onderzocht zijn, verschillen veelal in procentische zamenstelling, en zij kunnen dus, zoo zij hetzelfde droogende beginsel bevatten, onmogelijk alle als hetzelfde mengsel van dezelfde vetten beschouwd worden. Dus kunnen zij ook niet op dezelfde wijze als droogende olieën optreden.
2°. Stearine komt in geene der door mij onderzochte droogende olieën voor; in lijn-olie eene zekere hoeveelheid palmitine en myristine; in papaver-olie myristine en laurine en evenzoo in noten-olie, en in de genoemde olieën eene zekere hoeveelheid van eene elaïne; daarmede correspondeert de procentische zamenstelling van elk dezer olieën.
3°. Er is geene reden, om in eene droogende olie van denzelfden naam, van denzelfden ouderdom enz., mits overigens zuiver, een verschil te erkennen, dat uit het oogpunt der toepassing in schilderkunst of bij het verwen, van gewigt is.