STOFFEN, DIE HET DROOGEN DER DROOGENDE OLIEËN
BEVORDEREN.
Er zijn zelfstandigheden, of ook wel bewerkingen, waardoor het vermogen der droogende olieën, om zuurstof op te nemen en alzoo om te droogen, bevorderd wordt. Wij willen er hier eenige van bespreken. Bij deze zal dan de vraag voorkomen, of het vaste oxydatie-product ook weder enkel linoxyne is, of dat hier soms ook linoxyzuur wordt gevormd.
Invloed van zwavelzuur op het oxyderen. — Versch geperste lijn-olie werd met sterk zwavelzuur gemengd, geschud en zamen 24 uren in aanraking gelaten en daarna door water het zwavelzuur verwijderd *). Deze olie werd in diffuus licht tot eene hoeveelheid van 0,430 op eene glazen plaat van 150 □ centim. aan de lucht blootgesteld 8 April.
Wij hebben hier weder in de toename in gewigt eene maat voor het droog worden. Is de olie sterk droogend, I)
I) Het is dezelfde olie, bl. 26 vermeld,
dan moet het oxydatie-proces in de eerste 2 dagen hoofd-
zakelijk zijn volbragt (bl. 151 en 152). De aanwinst in
gewigt was nu van 0,430 lijn-olie, 8 April.
11 April 1 0,001 21 Mei 0,006 —
16 99 0,020 28 99 0,004 —
22 99 0,052 11 Junij niets
26 99 0,003 18 99 niets
30 99 0,002 26 Julij 0,002 +
4 Mei niets 19 December 0,005 —
14 99 0,002
i 8 April tot 16 April zijn 8 dagen ; toen begon
proces eerst. De door sterk zwavelzuur gereinigde lijn-olie verschilt dus niet van gewone lijn-olie in den tijd, waarin het geoxydeerd worden aanvangt. Bij het 14,7 p. c. vermeerderen in gewigt van deze olie moet ik blijven stil staan; ik had sterk zwavelzuur aangewend en dat moet invloed gehad hebben (bl. 26). De lijn-olie met sterk zwavelzuur behandeld, was in eene flesch, half met lucht gevuld, van 1 April tot 19 December onveranderd van kleur gebleven: vrijstelling van linoleïnezuur scheen er dus niet bij te hebben plaats gehad; zij werd dan ook door eene verdunde . kali-loog niet dadelijk opgelost. In alcohol opgelost en met eene oplossing van acetas plumbi in alcohol van dezelfde sterkte gemengd, ontstond er naauwelijks een zigtbaar nederslag.
Derhalve is er door sterk zwavelzuur op de genoemde wijze slechts een spoor van verzeepen voorgevallen i).
De bovengenoemde met zwavelzuur behandelde hoeveelheid olie (0,430) verloor bij 80° aan gewigt 0,013. Er blijft dus nog eene aanwinst van 11,6 p. c., veel meer, dan wij bij eenige andere proef onder die omstandigheden bekomen hebben.
t) Over sulpho-zuren FKEMY , in PELOFZE et FREMY , Traité de Chimie, Tom. 5, p. 406, 1856.
Ik heb deze zaak niet grondig onderzocht, maar bevonden, dat de gedroogde laag van 0,430 lijn-olie, met zwavelzuur behandeld, in de hoeveelheid der vette zuren, die door ether uit de gedroogde laag getrokken werden, geen verschil gegeven heeft met gewone lijn-olie. In ether was oplosbaar aan kleurlooze vette zuren (elaïnezuur, palmitine- zuur, myristinezuur) .onder teruglating van de in ether onoplosbare linoxyne: 0,094. Dat is 21,9 p. c. der olie: eene hoeveelheid, die het gemiddelde, dat enkel lijn-olie gegeven heeft (bl. 138), namelijk 19,5, zoo zeer nabij komt, dat wij mogen erkennen, dat het zwavelzuur die zuren verwijderd heeft uit de lijn-olie en aan het geheel geene diep ingrijpende verandering heeft aangebragt.
In verband met hetgeen FREMY heeft medegedeeld van de wording van geheel eigen zuren, zoo men op elaïne enz. sterk zwavelzuur doet inwerken, zou men geheel iets anders verwacht hebben.
De slotsom is alzoo: sterk zwavelzuur geeft aan lijn-olie een vermogen, om meer zuurstof op te nemen; het scheidt de overigens ingemengde vetten niet en werkt op deze niet bijzonder in.
De linoxyne, in de laatst vermelde proef bekomen, was veel donkerder, dan in onze proeven met gewone lijn-olie. Het meerdere accres in gewigt kan alleen verklaard worden door eene andere oxydatie van C0H5O3, waarbij deels niet vlugtige producten zijn gemaakt tot eene hoeveelheid van ± 3 p. c. der olie.
Invloed van dierlijke kool op het oxyderen. — Een veel onschuldiger middel is, lijn-olie met dierlijke kool te ontkleuren, hetgeen regt goed mogelijk is. Men kan de olie bijna geheel kleurloos bekomen.
Den 4 April werd op eene glasplaat van 0,150 □ centim. 1,992 van zulke gezuiverde olie uitgestort. De uitkomst was:
[marg. 7]
5 April 0,003 4 Mei 0,002 —
7 0,004 14 „ 0,002 +
11 99 0,044 21 „ niets
16 99 0,150 28 „ _ 0,004 +
22 99 0,010 11 Junij niets
26 99 0,004 18 „ 0,002-f
30 99 niets 26 Julij 0,002—1).
Van 4 tot 11 April is 7 dagen, toen de werking i
krachtiger begon te worden, en eerst den 16 April hoofdzakelijk scheen volbragt te zijn. Dus als bij gewone lijn-olie. Het geheele toenemen in 3* maand is 0,219; dat is dus 11,0 p. c.
Maar bij 80° werd 0,068 uitgedreven, zoodat overblijft 0,219 — 0,068 = 0,151, dat is 7,6 p. c.
De volgende proef, genomen met andere lijn-olie, die versch geslagen was, sluit zich hier aan. Ik geef hierbij de totale hoeveelheden aan.
Lijn-olie werd door dierlijke kool gefiltreerd en op een blikken bak van 220 □ centim. oppervlakte evenzoo aan diffuus licht blootgesteld:
6 Mei 2,441
26 Julij 0,155 +
„ „ 0,019 -
Totaal 0,236 in de gewone temp.
— 0,156 bij 80°
100 d. namen dus aan. 9,7 in de gewone temp.
6,4 bij 80°
Wij zien, dat zich de hoeveelheden hier alweder bewegen om dezelfde vroeger bekomen getallen, met zulke verschillen, als onvermijdelijk zijn in proeven, waar de duur lang is en de uitwendige invloeden (vooral warmte en licht) dus onmogelijk constant kunnen zijn. Misschien was in de laatste proef de oxydatie nog niet geheel volbragt. Het drooge oxydatie-product was hier weder enkel linoxyne. 1
1) Geel geworden.
Deze proeven met olie, gezuiverd door dierlijke kool, bewijzen nader (bl. 22), dat slijm geen stremmend object in olie is, of dat er geen slijm in lijn-olie voorhanden is; de door dierlijke kool gefiltreerde en daarbij bijna kleurloos geworden olie droogt niets sneller dan gewone.
Borax manganosus bevordert de oxydatie van lijn-olie zeer. —
Stoffen, die worden aangewend, om het droogen van droo- gende olieën te bespoedigen, noemt men siccativen. Ik zal ze hierna bespreken, maar moet hier in het bijzonder handelen over een merkwaardig object, hetwelk in kleine hoeveelheid bij ongekookte lijn-olie gevoegd, deze sterk doet droogen, dat is, de oxydatie der olie zeer bevordert. Wij hebben dien boras manganosus reeds vroeger gebezigd (bl. 141 en 150).
Alweder hebben wij door weging het proces nagegaan. Op eene blikken plaat van 220 □ centim. oppervlakte werd versch geperste lijn-olie gedaan, en op eene plaat van dezelfde grootte dezelfde lijn-olie met ongeveer 2 p. c. boras manganosus, bereid door praecipitatie van sulphas manganosus met borax, te spoelen en aan de lucht te droogen. Beide werden aan diffuus licht blootgesteld: I)
Lijn-olie.
[marg. 8]
17 Mei 3,331
18 „ niets
19 „ niets
20 „ niets
21 „ niets
28 „ 0,025
4 Junij 0,055 11 „ 0,122 18 „ 0,078
26 Julij 0,004 i) In de gewone temp. -f- 0,284 Bij 80° + 0,166
LJjn-olie met 0,044 boras manganosus
2,760 0,015 0,204 2) niets 0,003 0,028 0,025 0,006 0,018 0,042 3)
+ 0,341 + 0,226.
I) Geel geworden.— 2) Wit en droog geworden.— 3) Geel geworden.
De krachtige werking van boras manganosus behoeft geene nadere toelichting. Zonder boras manganosus was in denzelfden tijd het accres 8,5 p. c., met boras manga* nosus 12,4 p. c.
Bij 80° gedroogd had 3,331 echter 0,118 verloren, en 2,760 0,115, zoodat bij die temp. het accres in gewigt is voor de enkele lijn-olie 5,0 p. c. en voor die met boras manganosus 8,2 p. c. Het proces was in 3,331 niet geëindigd; vandaar 8,2 en 5,0 p. c.
Het is duidelijk, dat boras manganosus een eigen che- misme opwekt in de olie. Het zout schijnt te werken door ligt een weinig zuurstof op te nemen uit de lucht, maar die zuurstof ook gemakkelijk weder af te geven aan de olie.
12,4 p. c. accres in gewigt, waaronder ± 1,2 p. c. vocht, hebben wij meer aangetroffen (bl. 139); het komt aan den boras manganosus niet toe.
Het vaste oxydatie-product der lijn-olie is hier weder enkel linoxyne (bl. 120).
Loodoxyde en menie bevorderen de van lijn-olie
zeer, tegenover ijzeroxyde en zinlcoxyde. — Op een geheel ander beginsel berust de werking van loodoxyde en menie, die zoo gewaardeerd zijn bij de bereiding van verwen, dan die van boras manganosus.
Maar loodoxyde en menie werken hier niet op dezelfde wijze. Menie neem ik hier eenvoudig aan als Pbé O5 = Pb02 + 3 Pb O. Het eerste kan oxygenium geven; het laatste slechts werken als enkel loodoxyde.
Menie-verwen zijn bekend als zeer harde verwen; PbOa geeft inderdaad zuurstof af en doet worden linoxyzuur loodoxyde, in meerdere of mindere mate: een hard en broos zout (bl. 72). Loodoxyde mist in de gewone temp. de hoedanigheid, om lijn-olie hard te doen worden.
Menie werkt dus deels als loodoxyde, deels oxyderend. En loodoxyde is in zijn uitwerksel onderscheiden, naar
mate het met lijn-olie gekookt of slechts gemengd is geworden.
Maar beiden hebben zij gemeen, dat zij veel gemakkelijker, dan zinkoxyde of ijzeroxyde, lijn-olie tot droogen aanzetten, zoo zij met lijn-olie worden verwarmd.
Of dat sneller droogen der lijn-olie alzoo leidt tot wording van linoxaten of van linoxyne, onderzoeken wij later experimenteel. Hier deel ik voorloopig mede, dat menie en andere zuurstof afgevende stoffen leiden tot de wording van linoxyzuur (bij menie vormende den harden linoxas plumbi), en dat alle andere zware metaal-bases dan alleen een linoxas voortbrengen, zoo zij met lijn-olie worden gekookt of sterk worden verwarmd,en aan de lucht worden blootgesteld; maar dat geene zware metaal-basis met lijn-olie gemengd in de gewone temperatuur, het vermogen heeft, om linoxyzuur te vormen, maar de lederachtige linoxyne doet worden, die aan de lucht ook van enkel lijn-olie ontstaat.
Volgen wij de feiten, dan zal het blijken, dat menie en loodoxyde boven zinkoxyde en ijzeroxyde, onder dezelfde omstandigheden, veel voor hebben, om aan lijn-olie een grooter droogend vermogen te geven.
Deze waarheid zal dadelijk uit de volgende proeven te voorschijn treden, eene uitkomst, waarop wij in het Tweede Deel dezer Verhandeling moeten terugkomen, want zij grijpt diep in de praktijk.
Ik ben uitgegaan van zekere aeq. hoeveelheden olie en bases, en wel aldus, om een middelterm te hebben. Lijnolie heb ik eenvoudig hier aangezien als C32 H31 Os i C6H5O3, dat is 247 -f- ^ van 65 269 Van de oxyden
werd mede 1 aeq. genomen.
Er werden dan afgewogen:
[marg. 9]
Versch geperste lijn-olie. . . . 26,9
Pb O 11,1
Pb405 11,3
Fe2 O3 8,0 *)
Zn O 4,1.
De olie werd met elk der oxyden 2 uren in een beker
glas op een waterbad verwarmd, alzoo met beperkte oppervlakte met de lucht in aanraking, zoodat daarbij de oxydatie der olie niet werd ingeleid (zie bl. 169). Ook de olie alleen werd evenzoo 2 uren in hetzelfde waterbad verwarmd in een bekerglas. Later zullen wij zien, dat bij langere digestie zinkoxyde en ijzeroxyde eenigzins werkzamer worden.
Op blikken platen van 220 □ centim. oppervlakte werd de olie en werden deze verwen uitgestreken 28 April, en alles naast elkander in diffuus licht gesteld. De hoeveelheden, op de platen gebragt, zijn aangegeven, alsmede het toenemen in gewigt, in de volgende tabel: 1
1) Dit is voor 3 aeq. vetzuur, en niet, zooals de andere bases, voor i aeq.
[marg. 185]
Deze uitkomsten spreken duidelijk; wij lezen er in:
1°. Dat 2 uren bij 100° verwarmde lijn-olie geen groo- ter droogend vermogen door dat verwarmen in massa bekomen heeft, dan onverwarmde lijn-olie hebben zou; in 12 dagen begon de olie eerst goed actief te worden (zie bl. 167).
2°. Dat ijzeroxyde hier geen, en zinkoxyde slechts een gering vermogen heeft, om, met lijn-olie twee uren bij 100° verwarmd zijnde, de olie actief te maken, want ook hier was de tijd lang, eer de oxydatie begon, vooral bij ijzeroxyde.
3°. Dat loodoxyde en menie integendeel door 2 uren verwarmen met olie bij 100°, die olie zeer actief maken, vooral de menie.
4°. Wat de geheele toename in gewigt van 28 April tot 26 Julij, dus in 3 maanden, betreft:.11,9 — 11,3 — 12,5 — 13,2 — 12,6, deze moet ik hier gelijk stellen: de onderscheiden dikte der lagen, de permeabiliteit der verschillende verwen voor zuurstof kan de verschillen gegeven hebben. Maar 9,9 van loodoxyde verschilt wezenlijk van de vier anderen, mede bij 80°.
5°. Het proces kan in allen als geëindigd worden beschouwd , en - - ik moet niet verzuimen dit te herinneren - voor dat proces is geene basis noodig, zoo men slechts de finale uitkomst der gewigts-vermeerdering neemt.
6°. Wil men slechts eene olie-verw, die snel droogt, dan is een koken der olie vooraf onnoodig; eene digestie van 2 uren bij 100° met Pb O of Pb* O5 - - misschien korter — is voldoende.
Om te onderzoeken, of een indifferent ligchaam in deze verwen zekeren invloed uitoefende, is bij een deel der laatst genoemde verwen, onder 2 uren verwarming van lijn-olie bij 100° gemaakt, alles overigens onder dezelfde omstandigheden als de voorgaande, bij elk 1,5 gram gebrande pijpaarde gedaan en het geheel goed gemengd en op de platen gebragt. Het zal blijken, dat die ruime hoeveelheid pijpaarde in het chemisme geene verandering gebragt heeft.
De verwen op platen van 220 □ centim. uitgestreken. 28 April verwarmde olie met 1,5 gram pijpaarde:
[marg. 10]
Met de genoemde proeven heb ik ter zelfder tijd andere verbonden, genomen met gekookte lijn-olie van den handel, waarin 2,6 p. c. loodoxyde voorkomt. Van die olie zijn 26,9 gemengd met 11,1 Pb O enz., alles als in de bovengenoemde proeven. Na het mengen der verwen zijn zij op blikken platen van 220 □ centim. uitgestreken en in diffuus licht naast de voorgaande geplaatst.
De uitkomst was de volgende: I)
I) In 3,883 verw is 2,734 olie. — 2) In 4,969 verw is 4,312 olie.
[marg. 11]
Uit deze proeven nu, met gewone gekookte lijn-olie, zooals die in den handel als eene krachtig droogende olie gebruikt wordt, genomen, blijkt:
1°. Dat, wat de snelheid der oxydatie betreft, geen der vier bijgemengde oxyden er iets toe- of afdoet; het is alles of enkel gekookte lijn-olie, die intusschen 2,6 p. c. Pb O onder het koken bekomen heeft, is gebruikt.
2°. Wat de finale uitkomst van het toenemen in gewigt betreft, zijn alle 5 gelijk; de verschillen schrijf ik aan de verschillende dikte der lagen toe; als in de vorige proeven vinden wij 11—13 p. c. finale toename in gewigt.
Intusschen moet loodoxyde houdende gekookte lijn-olie minder zuurstof opslorpen, dan ongekookte. Loodoxyde houdende lijn-olie is zulk eene olie, die eene zekere hoeveelheid linoleas plumbi bevat. Linoleas plumbi geeft nu bij oxydatie slechts C32H25O9, terwijl linoleïne geeft C32 H27 On.
In de door mij gebruikte gekookte lijn-olie was 2,6 p. c. Pb O. Dit berekend als linoxas plumbi stelt voor 9,4 p. c. van dit zout in de gedroogde lagen. In rond getal moet alzoo } van het verschil tusschen C32H25O9 en C32H27O11, door gekookte lijn-olie minder aan zuurstof worden opgenomen dan door ongekookte. Men ziet inderdaad bij gekookte lijn-olie minder toenemen in gewigt, eene enkele uitzondering uitgenomen, die ik niet verklaren kan.
Bovendien is er in gekookte lijn-olie eene zekere hoeveelheid anhydride van lijn-oliezuur: een object voor goede verwen van veel waarde; maar het slorpt geen oxygenium op; het behoeft niet te droogen, want het is droog en tevens zeer veêrkrachtig.
Maar omgekeerd is uit gekookte lijn-olie ook eene zekere hoeveelheid palmitine, myristine, elaïne verdreven, zoodat 100 d. gekookte olie daarom weder meer in gewigt kunnen toenemen bij het droogen.
Om al deze redenen is het niet wel mogelijk, het toe
nemen in gewigt van gekookte lijn-olie bij het droogen tot maatstaf te nemen. Ik heb de laatst vermelde proeven dan ook daarvoor niet genomen, maar omdat men in de praktijk gekookte olie gebruikt en die praktijk moest toegelicht worden.
De verwen, verkregen van de laatste proeven, bevatteden alle eene zekere hoeveelheid linoxas plumbi en linoxyne. Het eerste uit den in de gekookte olie reeds voorhanden linoleas plumbi, door de lucht geworden; de laatste uit meer of min gedissociëerde linoleïne, bij het koken der olie gedissocieerd. De menie-verw bevatte de grootste hoeveelheid linoxas en was ook harder dan de anderen.
Ik heb nog twee reeksen van proeven te vermelden, genomen met dezelfde gekookte lijn-olie, 2,6 p. c. Pb O bevattende, waarbij de volgende voorwerpen in kleine hoeveelheden gemengd zijn, en zijn uitgestreken op glazen platen van 150 □ centim. oppervlakte en in diffuus licht gesteld.
[marg. 12]
Wij zien hier alweder dezelfde resultaten: die hoeveelheid gebrande klei maakt geen verschil hoegenaamd in het droogen; ijzeroxyde en zinkoxyde tot die hoeveelheden verhouden zich indifferent. De totale som is weder als vroeger. De actie was nog niet geheel geëindigd.
Maar wat hier vooral opmerking verdient, is, dat hier nergens een afnemen in gewigt voorkomt. Het is de invloed der lagere temp., waarbij deze proeven begonnen zijn, 31 Maart. Is de luchttemp. hooger, zoo wordt er in korten tijd, hier in de eerste dagen, meer geoxydeerd, en niet alles tevens vervlugtigd, wat voor vervlugtiging vatbaar is. Bij eene lagere luchttemp. is de oxydatie in een gegeven tijd trager, en wat vlugtig is kan dan tevens verdampen.
De volgende reeks van proeven is een dag later aary gevangen, 31 Maart, zoodat men ze met de voorgaande goed vergelijken kan. De gekookte lijn-olie was dezelfde, als in de voorgaande reeks. Ik heb er bijgevoegd eene proef met ongekookte lijn-olie 1). De voorwerpen waren weder op glazen platen uitgestreken van 150 □ centim. oppervlakte. 1
1) Zij is dezelfde bl. 136 vermeld.
Niettegenstaande de verschillen meen ik toch, dat hier, te meer, omdat de oxydatie nog niet geheel geëindigd was, de bijgemengde stoffen, b. v. loodwit, chromas plumbi, geene verandering in het proces hebben aangebragt, en dat deze proeven de voorlaatste bevestigen. Alleen, er is mede zekere vertraging in het oxyderen merkbaar door de ingemengde voorwerpen.
Het algemeene resultaat is dan:
1°. Ongekookte lijn-olie neemt een weinig meer in gewigt toe dan gekookte, maar begint eerst na langer tijd. Bij 80° verwarmd is er geen verschil.
2°. Gekookte lijn-olie, zooals die gewoonlijk gebruikt wordt, bereid onder toevoeging van eenig loodoxyde, heeft een droogend vermogen, hetwelk door geen ingemengd metaal-oxyde kan worden verhoogd, ook niet door chromas plumbi of loodwit, en hetwelk door geene indifferente stoffe, als gebrande klei, kan worden verminderd.
Dat het loodwit zijn koolzuur niet verliest, is uit deze proef duidelijk. De hoeveelheid ± 10 p. c. accres in gewigt is hier als bij de drie andere proeven met gekookte lijn-olie. Deze praktische aangelegenheid behandel ik hierna. Chromas plumbi (een zout), vrij loodoxyde en loodwit (een carbonas en hydras), geven volkomen hetzelfde als enkel gekookte lijn-olie ten aanzien van het droogen, en daaruit mag dus wel afgeleid worden, dat in alle vier gevallen dezelfde oxydatie-producten worden gevormd.
3°. Dat in al de genoemde proeven het drooger worden der olie gelijken tred houdt met het opnemen in gewigt, heb ik niet telkens opgemerkt; maar het is duidelijk.
4°. Eindelijk blijkt het, dat bij gekookte lijn-olie er onder alle omstandigheden, waaronder de proeven genomen zijn, in diffuus licht en in de gewone temp., eene overeenkomst is in het toenemen in gewigt, zich bewegende om 10 p. c., terwijl door daarna de lagen te verwarmen bij 80°, ongeveer 2 p. c. daarvan ontwijkt en ongeveer 7--8 p. c. overblijft.
Papaver-olie en noten-olie met — Veel proeven
over het toenemen in gewigt van papaver-olie en noten-olie bij het oxyderen in de lucht, in de gewone temp., heb ik niet in het werk gesteld. Beide droogen snel, maar zijn zij ongekookt, zoo blijven zij, na gedroogd te zijn, lang iets kleverigs houden, om de groote hoeveelheid daarin aanwezige vetten van anderen aard.
Om beide olieën goed actief te maken, heb ik ze met een weinig loodoxyde gedigereerd bij 100°. De proeven zijn begonnen in November en voortgezet bij diffuus licht in een vertrek, waarin 8 uren van eiken dag een kagchel brandde. Daar nu 16 uren van elk etmaal de temp. van het vertrek lager was, dan de zomer-temperatuur, waarin de meeste proeven met lijn-olie genomen zijn, kan hierdoor eene vertraging in het proces bij papaver-olie en notenolie zijn ontstaan.
19 November werden op blikken bakken van 220 □ centim. oppervlakte gedaan papaver-olie (versch bereid), en noten-olie (niet de oudste), elk met loodoxyde in een waterbad 3 uren verwarmd. De papaver-olie had bekomen
4,6 p. c. loodoxyde en de noten-olie 6,4 p. c.
[marg. 14]
met loodoxyde verwarmd te zijn, aan de lucht blootgesteld (bl. 154). Welligt heeft de lagere temp. bij] de laatste proeven het proces vertraagd.
Lijn-olie in dikke lagen en verwen in massas. — Er blijven nog een paar punten ter behandeling over.
De oxydatie der olie hangt af van de oppervlakte en dus van de dunheid der laag, het overige gelijk zijnde. Daarom verwt men dun en meermalen. Bij verwen van zoogenaamd gekookte lijn-olie zijn dunne lagen, zooals boven gebleken is, na drie dagen zelfs in onze streken in April, genoegzaam droog, om er over heen te verwen.
De laag, die aan de oppervlakte gevormd wordt, zoo er dik geverwd wordt, sluit de lucht zeer af; dit is uit de proeven bl. 144 genoeg gebleken. Het volgende doet dit sterk spreken.
In porceleinen kroesjes van ongeveer 6 □ centim. wijdte van boven, werden gedaan de volgende stoffen en op hetzelfde zandbad het geheel 2 uren verwarmd. Deze kroesjes werden met hun inhoud in diffuus licht gesteld en nu en dan gewogen:
[marg. 16]
2 April. L«“^ie 5,650 Lijn-olie met 0,239 yzeroxyde.
5,647 Lijn-olie met 0,372 loodwit.
5,905 Lyn-olie met 0,206 sulphas zinci.
5,510 Lijn-olie met 0,438 acetas plumbi.
3,956
Verloren bij het verhitten 0,232 0,355 0,603 0,206 0,688
5,418 5,292 5,302 5,304 3,268
23 Julij
aangenomen in gewigt 0,129 0,049 0,169 0,051 0,039.
Het hoogste accres in gewigt is 3 p. c., en dit bij loodwit. Nog beter blijkt de invloed der lucht uit de volgende proeven.
Van dezelfde gekookte lijn-olie, tot de vroeger vermelde proeven gebruikt (die 2,6 p. c. loodoxyde bevat), werd een deel gemengd met krijt, en gewone stop ver w gemaakt, een deel met loodoxyde en menie, de dusgenoemde kit, en beide tot bollen gekneed; die van het krijt had 25 mm. diameter; die van het loodoxyde en de menie zakte tot eene schijf uit van 60 mm. diameter en 5 mm. dikte, op de glazen platen, waarop hij gesteld was. Zij werden in diffuus licht geplaatst.
[marg. 15]
bestaan, dan moesten de aanwinsten in gewigt zijn geweest, als in alle vroegere proeven.
Bij het krijt heeft men bovendien andere omstandigheden, dan bij de menie en het loodoxyde.
Van de menie is het zeker, dat van de Pb*Og een deel van 1 aeq. O wordt afgestaan aan de linoleïne; dat daardoor inderdaad oxydatie wordt voortgebragt en dat de zuren (koolzuur, azijnzuur, mierenzuur, of hier enkel acronzuur of glycerine- zuur) door Pb O worden teruggehouden, zoodat onder de oppervlakte deels hetzelfde plaats heeft door het O van Pb* Og, als aan de oppervlakte door de zuurstof der lucht. Het laatste geeft dan de kleine gewigts-verschillen, die wij gezien hebben; het eerste kan geen gewigts-verschillen geven, zoo de gevormde zuren worden vastgelegd door Pb O.
Bij het krijt kan deze interpretatie niet gelden. Het vast worden is hier aanzienlijk veel minder, dan bij menie en loodoxyde, en de producten zijn, reeds hieruit blijkbaar, van geheel anderen aard. Maar er heeft toch een zeker vast worden plaats; stopverw van enkel krijt is na 3* maand anders, dan kort nadat zij bereid is, maar na 10 maanden vond ik haar nog niet hard.
Aan goede stopverw voegt men dan ook steeds wat loodwit toe. Zulke stopverw heb ik niet bestudeerd.
Om hier nu eenigermate kennis van het proces te nemen, heb ik die twee voorwerpen aldus behandeld.
De menie-kit met alcohol overgoten, 10 maanden na hare bereiding, werd door HS ontleed. In den alcohol was eene ruime hoeveelheid wit linoxyzuur opgelost. Dus heeft er verzeeping plaats gehad, vorming van linoleïnezuur en oxydatie daarvan, en ten slotte vorming van witten linoxas plumbi.
De krijt-stopverw werd met azijnzuur bij warmte behandeld. Onder ontwikkeling van veel koolzuur bleef eene stoffe over, die maar voor een klein deel in alcohol oplosbaar was; de hoofdstoffe was witte linoxyne. Dus had er geene verzeeping hier plaats gehad, maar oxydatie van de lijn-olie, zooals die bij onvermengde lijn-olie geschiedt.
In beide gevallen is er dus oxydatie geweest; bij de menie kan deze het oxygenium hebben gegeven en kan de glycerine-ether door het oxygenium van de menie acron- zuur of glycerinezuur hebben gevormd, en kunnen al de gevormde zuren met Pb O vastgelegd zijn. Dan is het proces van hard worden hier verklaard, terwijl er toch bijna geene gewigts-vermeerdering is ontstaan.
Bij het krijt kan alleen het toegetreden oxygenium van de lucht gekomen zijn; en dat er toch geene noemenswaardige vermeerdering in gewigt heeft plaats gehad, kan alleen daarvan worden afgeleid, dat er ook koolzuur van het krijt is ontlast, en dat daarin — toevallig in ons mengsel — zekere compensatie voor het toenemen in gewigt heeft bestaan.
Grondiger heb ik deze zaak niet onderzocht, alleen sta ik in voor de presentie van wit linoxyzuur in de lood-kit, en van witte linoxyne in de krijt-stopverw.
Ten slotte heb ik nog op te merken, dat ik het anhy- dride van lijn-oliezuur niet heb onderzocht op zijn vermogen, om in de lucht al of niet zuurstof op te nemen. Ik vermoed, dat het dit doet, vooreerst, omdat het in den tijd harder wordt, ten andere om de hoedanigheid, bl. 105 gebleken, in verband met bl. 83—84.