TOEGEPAST DEEL.
liet kan mijn doel niet wezen, de geheele techniek der olie-ver wen te bespreken. Het zou nutteloos, deels ook aanmatigend zijn, te dezer plaatse iets anders te behandelen, dan hetgeen scheikundige toelichting behoeft of althans gedoogt.
Uit dat oogpunt wil ik doorgaan, wat de schilderkunst of het gewone verwen of gebruikt of doet, en wat er chemisch bij in het spel is.
Ik begin met:
HET TOEBEREIDEN DER DROOGENDE OLIEËN.
De droogende olieën — wij hebben het door weging bepaald — behoeven eenige dagen, eer zij beginnen te droogen, en zijn dan in 14 dagen in den zomer, in den winter langer, nog niet aan haren term, waarbij zij droog zijn, dat is, dat zij bij het aanraken niet meer kleven of afgeven.
Als zoodanig zijn daarom alle droogende olieën voor schilder- of verwkunst ongeschikt. Wel kan men bij daartoe toebereide droogende olieën eene zekere hoeveelheid niet toebereide mengen, want de toebereide komen ligt in chemisch mouvement, zij zijn er eigenlijk in en voldoen er dadelijk aan, zoo de lucht slechts kan toetreden,
en voeren in dat mouvement een deel niet toebereide olie mede; maar groot kan dat deel niet zijn, of het droogen geschiedt trager.
Dat toebereiden nu geschiedt op zeer verschillende wijzen.
Intusschen is het de vraag, wat men van de olie verlangt. Er leeft hierin eene volkomene verwarring. Van daar dat grenzenloos aantal voorschriften, van daar de teleurstelling, die zij geven.
Gewoonlijk bepaalt men zich bij het gewone verwen tot den eiscli van snel droogen. Maar snel en goed droogen zijn twee zaken. Wat wil men van de olie hebben, als zij gedroogd zal zijn?
Het is duidelijk, dat het onmogelijk is, door zeer uit- eenloopende bewerkingen, of door toevoegselen van zeer verschillenden aard, hetzelfde product te verkrijgen. En dat verwacht men toch.
Ik ken hier geene betere methode, om toe te lichten, wat men teregt of te onregt in de techniek doet, bij het toebereiden der olieën, dan —- niet de onafzienbare massa voorschriften, maar er eenige te doorloopen, en stil te staan bij de veranderingen, die daarbij de olie ondergaat, om dan aan het slot de rekening op te maken en vast te stellen, wat men doelmatig, wat men schadelijk, wat men nutteloos doet.
Vooraf moet ik dan reeds opmerken, dat het toebereiden uitloopt of op:
A. het vrij worden van een deel van het lijn-oliezuur en van andere vetzuren der olie; of, zoo er tevens bases aanwezig zijn, op:
B. het vormen van pleisters van die vetzuren; of op
C. het vormen van het anhydride van lijn-oliezuur; of op
D. het zamen optreden van twee of drie van deze processen ; eindelijk op
E. het kleurloos worden der olie en in het algemeen op het reinigen.
Ik zal, om niet te lang te zijn, in het volgende aanhalen, wat hier onderscheiden is. Zonder toebereiding geeft elke droogende olie, maar trager, de lederachtige liuoxyne en vrije vette zuren, die bij het toebereiden der olie ook altoos in meerdere of mindere mate worden gevormd.
Oude lijn-olie.. — De verwers zijn bij uitnemendheid gezet op oude lijn-olie; zij is bij het koken veel spoediger in eene goed droogende olie veranderd.
Zoo lijn-olie in houten vaten, of, hoe dan ook, in vaten zoodanig bewaard wordt, dat er eenige lucht kan toetreden, wordt uit die lucht binnen weinige dagen aan de oppervlakte der olie zuurstof opgenomen; er komt een huidje aan de oppervlakte en, al wordt de lucht ook boven de olie vernieuwd, het ondergeplaatste blijft lang, zooals het was, vloeibaar.
De verwers bewaren hunne verw met eene laag water bedekt, om de wording of de verdikking van dit huidje te voorkomen.
Hetgeen oude lijn-olie beter maakt, om er eene goede droogende olie van te bekomen, dan nieuwe olie, is alzoo geen ruim gevolg van oxydatie: ook in geheel gevulde en hermetisch gesloten vaten wordt lijn-olie met elk jaar beter voor verw.
Wij hebben gezien, dat de bestanddeelen der linoleïne zeer los zaraenhangen; Ct; H5 0;s wordt uiterst gemakkelijk geoxydeerd aan de lucht; dan moet het ook met C32H27O3 weinig zameuhang bezitten.
Vele organische stoffen gaan onder, zonder dat zoogenaamd uitwendige invloeden er op werken. De ondergang van lijn-olie begint met het losser worden der groep CgHsOa, en wanneer dat losser worden is ingetreden, dan is de oxydatie van C6H5O3 onmiddellijk aangevangen, zoodra zuurstof toetreedt. C32H27O3 wordt dan vrij en de olie droogt, vormende C32H27O11, linoxyne.
Op dat eene beginsel, op het losser worden van CgHs O3, berusten vele operaties, die lijn-olie maken tot eene, niet na eenige dagen, maar dadelijk tot eene meer of min droo- gende olie.
Zoo in den tijd dissociatie van de lijn-oliezure glyceride ontstaat, wordt er iets anders gevormd, dan door verhitten der olie. In den tijd komt geen anhydride van lijn- oliezuur vrij, C32H27O3, zooals bij koken ((7), maar er komt linoleïnezuur vrij (A).
Derhalve is oude olie iets anders, dan gekookte olie. Oude olie kan zeer gemakkelijk metaal-bases opnemen, maar mist, wat gekookte olie meer of min opgelost bevat, dat caoutchouc-achtige voorwerp, hetwelk gekookte lijn-olie zoo deugdelijk maakt.
Oude lijn-olie heeft ook de vette zuren der overige gly- ceriden meer of min vrij, zij het dan ook deels verzuurd (en de olie is daardoor rans geworden). Gekookte lijn-olie heeft de vette zuren dier glyceriden door het koken voor een deel verloren (bl. 99).
Bij oude lijn-olie is dus de hoofdzaak: aanwezigheid van een grooter of kleiner deel der vrij geworden vette zuren, in den vorm van hydraten, en een los zamenhangen van het geheel.
Uit het medegedeelde vloeit voort, dat oude lijn-olie, als verw gebruikt, dat is in dunne lagen aan de lucht blootgesteld, gedroogd, eene laag moet geven van linoxyzuur, palmitinezuur, myristinezuur en geoxydeerd elaïnezuur, gemengd met linoxyne; dat oude lijn-olie op zich zelve alzoo meer of min droogend is, maar vooral, dat zij geschikt is, om met bases pleisters te vormen, en, daarmede gekookt wordende, die pleisters snel moet doen ontstaan.
Er is medegedeeld <)» dat eene lijn-olie, die vier jaar oud was, zonder eenig toevoegsel of eenige bewerking uit- I)
I) Polyt. Contr. Bl., 1856, S. 452.
gestreken, in drie dagen droog was. Werd die olie gemengd, zonder verwarming, met 1 p. c. kalk-hydrat en geschud, en dit 2 dagen zamen in aanraking gelaten, zoo droogde zij, uitgestreken, in 24 uren.
Versche lijn-olie, zelfs met kalk gekookt, werd daardoor niet snel droogend.
Dan is het koken niet lang genoeg voortgezet. Alle zee- pen van lijn-oliezuur vormen aan de lucht harde, drooge linoxaten. In elk geval is het geene praktische methode, door kalk lijn-olie te verzeepen, daar alle linoleaten van alcaliën en alcalische aarden aan de lucht ligtelijk roode linoxaten geven (SACC, bl. 48).
Dat oude lijn-olie in drie dagen droog zou kunnen worden, dat is geene vetvlak meer geven zou, en ook niet kleverig zijn zou, moet ik ontkennen. Dit strijdt tegen de kennis, die wij van lijn-olie hebben verkregen. Oude lijnolie , zoo zij namelijk niet door veel aanraking met de lucht is oud geworden, bevat of vrij of los verbonden linoleïne- zuur, en dat droogt zeer traag (bl. 79).
Beteekent oude lijn-olie, olie met veel lucht reeds in aanraking geweest, zoo heeft men deels gedroogde lijnolie: in 12—14 dagen in den zomer droogt lijn-olie in dunne lagen (bl. 167).
Gekookte lijn-olie. — Het koken van lijn-olie dissolveert 8 (Cs2 H27 O3) meer of min van Ce H5 O3. De veranderingen, die palmitine, myristine en elaïne daarbij ondergaan, zijn bl. 106 besproken. De tijd bevordert die dissolutie, licht doet het, eene temp. van 80° doet het sterk (bl. 161 en 166): het is duidelijk, dat koken die dissolutie zeker moet inleiden, bevorderen en — wordt het koken lang voortgezet — ten einde brengen moet, onder teruglating van veel of weinig C32 H27 O3 (A en C).
Door koken wordt dan elke droogende olie met een grooter droogend vermogen bedeeld, en, naar het schijnt,
betrekking op het verwijderen van de stankgevende stoffen, niet op de bereiding der drukkers-inkt. De hoofdzaak is hier verhitten der olie, onder afsluiting der lucht; dissolveren van de linoleïne in C32H27O3 en C0H5O3, afdestilleren van hetgeen vlugtig is, acroleïne en de andere bl. 106 genoemde producten; verkoolen en zwart doen worden van een deel van het overblijvende, en vorming van eene veerkrachtige stoffe, die, met kool gemengd, de terngblijvende massa vormt, hoofdzakelijk C32H27O3.
Het toevoegen van brood en uijen onder het koken noemt SCHUBARTH t) „avontuurlijk,” zeker wel teregt.
Het koken duurt bij eenigzins grootere hoeveelheden eenige uren, en bij ervaring kent men aan de soort van dikke, asch graauwe, ontwijkende dampen, of het koken lang genoeg is voortgezet. Het verlies in gewigt aan olie zou 2 p. c. zijn, zoo men den damp door eene buis afleidt, en van 10—12 p. c., zoo men dien damp ontsteekt en in open vaten de olie brandt 2).
Het eerste is zeker onjuist: lijn-olie, in eene retort onder het koken verhit, zoodat zij nog dun vloeibaar bleef, zag ik 4 p. c. verlies lijden.
Het verlies bij het koken door de olie geleden, is van gewigt voor de kennis aan de wording der veerkrachtige stoffe, C32H27O3. Deze wordt niet zoodanig, dat er zuurstof der lucht toe noodig is; zij wordt uit de ontleding van de bestanddeelen der lijn-olie. Maar dan is het ook duidelijk , dat er veel meer dan 2 p. c. verlies door de lijn-olie moet geleden worden, zoo er drukkers-inkt ontstaat 3).
De hitte van kokende olie wordt op 310—320° gesteld; maar spoedig klimt die hooger en hooger, naarmate de inhoud van het vat taaijer wordt. 1 2 3
1) Tech. Chemie, Bd. 3, S. 423.
2) SCHTJBABTH, 1. 1.
3) Dat van lijn-olie meer dan 20 p. c. bij zachte verhitting kan uitgedreven worden, blijkt uit bl. 59.
GEHLEN 1) heeft in der tijd aangeraden, in de kokende olie nu en dan eenig water te doen, waarbij dat water ontleed en hydrogenium uitgedreven zou worden, en de zuurstof van het water de kokende olie zou oxyderen; maar om het gevaar, hierbij ligt ontstaan, is die methode niet meer in gebruik.
De aldus gekookte olie wordt nu met zwartsel innig gemengd en tot de vereischte consistentie gebragt, om er druk- kers-inkt van te bekomen 2).
Wij zien, de drukkers-inkt, bij het koken der olie geworden, is hoofdzakelijk het anhydride van lijn-oliezuur, gemengd met kool, uit een deel der olie, dat geheel is ontleed geworden. Al de palmitine, myristine en elaïne zijn bijna ontleed en hare bestanddeelen (bl. 106) vervlugtigd; de massa acroleïne, die bij het koken ontwikkeld wordt, wordt vooral geleverd door het hoofdbestanddeel der lijnolie, door 3 (C32 H27 O3), Ce H5 08.
Omtrent het bereiden van dusgenoemde gekookte lijnolie, bestaan weder onjuiste voorstellingen. Het enkel verwarmen of koken der olie, zonder eenig toevoegsel, zoo de lucht daarbij niet treden en de oxydatie niet inleiden kan, voldoet niet; de olie wordt er niet best droogend door. Wij hebben dit bl. 169 voldoende bewezen.
Kookt men echter in een open vat lijn-olie, zoo houdt men eene beweging in de vloeistof aan, vernieuwt alzoo de punten van contact tusschen olie en lucht, en zoodoende kan men, naarmate de hoeveelheid is, in 2—3 uren, al kokende, vrij wat chemisch mouvement aan de olie geven, dat is haar sterker, sneller droogend maken (A en C).
Maar de bereiders van gekookte olie bepalen zich niet hierbij. Wat men gekookte olie noemt in den handel, bevat gewoonlijk eene kleine hoeveelheid loodoxyde, 2—3 p. c. 1
1) SCHUBARTH, 1. 1.
i) Zie litteratuur bij SCHUBARTH.
Men mengt bij de olie, die gekookt worden zal, zoo veel loodglid of menie of beide en kookt nu, en de olie wordt zeer veel sneller en sterker droogend (A, , C). Dat is
het, wat men gewoonlijk gekookte olie noemt; die door mij in het Scheikundig Deel is gebruikt, bevatte 2,6 p. c. Pb O.
Ziedaar iets geheel anders, dan enkel invloed der warmte. De proeven (bl. 169 en 185) hebben het overtuigend doen zien. Door het loodoxyde wordt de linoleïne voor een klein deel verzeept, dat is C6H5O3 wordt voor een deel vrijgemaakt en uitgestooten, en zoodoende wordt de oxydatie van het overige ingeleid, eene oxydatie, die intreedt, zoodra zulke loodoxyde houdende gekookte olie aan de lucht blootgesteld wordt <)•
Beginnen wij met een voorschrift te nemen uit de praktijk. Naar BRAACX 2) wordt gekookte olie bereid uit 28 d. olie, 0,4 d. menie, 0,4 d. goudglid, 0,2 d. omber. Dat is: 100 d. olie bekomen 1,43 menie, 1,43 goudglid en 0,71 omber. Dit geeft alzoo aan de loodoxyden zamen 2,86 p. c. Maar er wordt van de olie zoo veel verkookt, dat er slechts 27 d. overblijven; dat is dus, dat 28 -f- 0,4 -f- 0,4 -)- 0,2 ^ 29 worden 27. Alzoo verkookt men van 28 d. olie 2, dat is op 100 d. olie verkookt men er 7,1.
Deze gekookte olie bevat alzoo bijna 3 p. c. loodoxyde.
Waarvoor de omber dient, zou duister kunnen schijnen; het zal echter hieronder blijken, dat omber alleen, in lijn-olie gekookt, daaraan een grooter droogend vermogen geeft. De reden ligt in een gehalte van manganoxydule- oxyde, in de omber gewoonlijk voorhanden. Daardoor wordt dan bij het koken een weinig lijn-oliezuur vrij gemaakt en 1 2
1) Een zeer goed artikel over het koken van lijn-olie vindt men in Handwörterbuch, Bd. 3 , S. 123, 1848.
2) Handleiding tot het maken van berekeningen enz., Botterdam 1857, p. 94.
in beweging gebragt, en hierdoor het droogen bevorderd (bl. 149 en hierna). Dat dit echter door een weinig menie meer, zou kunnen vervangen worden, is waarschijnlijk, maar de nuttige dienst van omber bij het bereiden van gekookte olie is onbetwistbaar, zoo men geene menie maar loodoxyde daarbij aan wendt !)•
De menie in het voorschrift zal zuurstof afgeven en leiden de dissociatie alzoo in, door de zuurstof der lucht ondersteund. Ën dan van een deel zuurstof ontdaan, zal die menie (Pb^Os) met het goudglid opgelost worden, en voor een klein deel de lijn-olie verzeepen. Dat verzeepen zal zich het eerst werpen op de linoleïne, zoodat — daar Pb O, C32H27O3 eischt 31,4 p. c. Pb O — er eene hoeveelheid van 10 d. linoleas plumbi in 100 d. van deze gekookte lijn-olie zal voorkomen.
Digereert men lijn-olie op een waterbad met menie of met loodoxyde, en filtreert men de olie daarna helder af, zoo vindt men veel lood in de olie. De hoeveelheid lood neemt toe, zoo men kookt. Zonder water kan men door menie of loodoxyde de olie verzeepen door koken, en door menie ook zuurstof aanbieden.
Goed gekookte lijn-olie, naar het voorschrift bereid, is helder en houdt dus wel eene loodzeep, maar geen fijn verdeeld loodoxyde.
Bij het koken van lijn-olie, naar het voorschrift, schuimt men, en door dat schuimen kan met de omber ook een weinig loodoxyde worden weggenomen, zoodat de hoeveelheid Pb O, als zeep in de olie opgenomen, naar het voorschrift, iets onder de 3 p. c. kan blijven. 1
1) Men ontdekt mangan in omber dadelijk, door op een platina blik eenige korrels met potasch te verhitten. Is er mangan in, zoo ziet men den groenen manganas potassae worden. Misschien heeft men in latere jaren uit het mangan-gehalte van omber afgeleid het gebruik van boras manganosus, van bruinsteen, enz. als middelen, om olieën te doen droogen.
Naar FONTENELLE *) gebruikt men 6—8 p. c. Pb O bij het bereiden van gekookte olie. Zoo het meerendeel van het loodoxyde hier niet door het schuimen bij het koken verwijderd wordt, zou de verw veel te hard worden, daar zij te veel linoleïnezuur loodoxyde bezit en dus te veel linoxas plumbi vormt, die broos is.
Uit al hetgeen mij gebleken is van het bereiden van gekookte olie, onder den invloed van loodoxyde of eene andere loodverbinding bereid, is voortgevloeid:
Dat acetas plumbi hier geen eigen nuttig uitwerksel geeft.
Dat loodoxyde minder goed is, dan menie.
Dat menie twee diensten vervult, namelijk de oxydatie inleiden en een klein deel linoleas plumbi vormen, waardoor de verw, terwijl deze irflinoxas overgaat, eenige meerdere hardheid bekomt.
Dat omber de vóórlaatste dienst vervult, de laatste-niet vervullen kan.
De naar het voorschrift van BRAACX bereide, of elke andere gekookte olie is meer of min roodachtig van ingemengden rooden linoxas plumbi. Door het directe zonlicht kan zulk eene gekleurde gekookte olie veel minder gekleurd, zelfs kleurloos worden gemaakt: eene bewerking, die voor schilders van even veel gewigtis, als het door het licht bleeken van ongekookte olie.
Dat werkelijk in met loodoxyde of menie aan de lucht gekookte lijn-olie linoxyzuur voorkomt, daarvan kan men zich ligt overtuigen. Met Ka O verzeept men zulke olie gemakkelijk, en de zeep-oplossing wordt daarbij bloed rood van rood linoxyzuur, dat hierbij dadelijk in groote hoeveelheid uit het witte gevormd wordt.
CHEVREUL 2) meent, dat het droogend vermogen van
1) Handbuch der Oelfabrikation von KNACKEB, Weimar 1864,8.103.
2) DINGLER’S Journ., Bd. 147, S. 370, en WACHNER’S Jahresb., 1857, S. 430.
lijn-olie zoowel door enkele vermenging inet loodwit, als door zinkwit wordt verhoogd. Een siccatief, bestaande uit lijnolie, met loodglid of bruinsteen behandeld, verhoogt, naar hem, het droogen van daarmede vermengde olie nog meer. Zulk een siccatief heeft echter, naar CHEVREÜL, geene groote waarde; voor de onderste verwlaag alleen kan het dienstig zijn. Hij zegt: loodwit en zinkwit zijn siccatieven van voldoenden aard, mits lucht en licht en warmte toetreden, en waar witte verwen noodig zijn, of de gekleurde siccatieven zouden hinderen, gebruike men een van beide, en kan men met basisch koolzuur zinkoxyde aan de verw consistentie geven.
Het koken van lijn-olie met metaaloxyden, zooals dat doorgaans geschiedt, acht CHEVREÜL- nadeelig, om de noode- loos gebruikte brandstof, en omdat men een gekleurd product bekomt. Hij vond:
1°. Dat, zoo men enkel lijn-olie 8 uren aan eene temp. van 70° blootstelt, het droogend vermogen der olie zeer is vergroot.
2°. Dat, zoo men dan bij zulke olie bruinsteen mengt, het droogend vermogen voldoende is.
3°. Dat, om eene sterk droogende olie te bekomen, men 15 d. metaaloxyde op 100 d. olie moet mengen, en ze slechts 3 uren lang op die temp. behoeft te houden, welke gewoonlijk door de verw-bereiders wordt aangewend (?).
Ik heb tegen hetgeen ik hier van CHEVREÜL heb medegedeeld, menigerlei bezwaar.
1°. Het is onjuist, dat zoo bij 70° gedurende 8 uren lijn-olie wordt verwarmd, daardoor eene goed droogende olie zou worden verkregen; het tegendeel heb ik bl. 169 bewezen. De lucht moet ruim toetreden, en daar dit alleen in dunne lagen mogelijk is, is hetgeen CHEVREUL zegt in de praktijk onuitvoerbaar. Ik herhaal het: lijn-olie in massa verhit, zelfs gedurende 10 uren tot 100°, is niet bijzonder droogend geworden, CHEVREUL zal eene proef met eene
dunne laag genomen hebben, die hij verhit heeft aan de lucht, en is daardoor in de dwaling vervallen, dat eene verhitting der olie in massa bij 70° voldoende was (bl. 166).
2°. Is zinkwit, dat is zinkoxyde, geen middel om het droogen sterk te bevorderen, nog minder ijzeroxyde. Dit is mede voldoende gebleken uit de proeven, bl. 185 vermeld. Of men zinkoxyde al of niet doet bij enkel gekookte olie (vrij van loodoxyde), het is voor het droogen om het even. Loodoxyde en menie zijn echter krachtig. Zij behoeven intusschen zacht verwarmd te worden met de lijnolie; dan is koken onnoodig, om enkel snel droogen te voorschijn te roepen, zooals mede voortvloeit uit de proeven, bl. 185 vermeld ( B). Zinkoxyde, lang met olie verwarmd, bevordert intusschen het droogend vermogen, maar altoos veel minder dan loodoxyde; daarvan spreekt CHEVREUL niet.
Bruinsteen behandel ik bij de zoogenaamde siccatieven.
Over de hoeveelheid metaaloxyden, tot het sterkste droogen gevorderd, heb ik mede eene geheel andere ervaring, dan CHEVREUL. 15 d. metaaloxyde zouden op 100 d. olie gevorderd worden, om de sterkst droogende olie te geven. ,
De proeven, bl. 188 vermeld, zijn hiermede in volkomene tegenspraak. Hoeveel metaaloxyde gevorderd wordt, om de beste verw te bekomen, wordt hieronder behandeld; maar voor het enkel snel en geheel droogen der olie is eene zeer kleine hoeveelheid metaaloxyde (dat is hier loodoxyde), mits gekookt met de olie, voldoende. Gekookte lijn-olie, die slechts 2,6 p. c. loodoxyde inhoudt, droogt even snel en sterk, als wanneer bij die olie nog loodoxyde gemengd wordt. Wij hebben het bl. 188 bewezen.
Naar WEBSTER. 1) is de behandeling van lijn-olie en van andere droogende olieën bij hitte, onder vrije toetreding van lucht, onnoodig, ja schadelijk. Men bekomt, naar hem, dezelfde uitkomsten, zoo men de lucht afsluit, maar verhitten damp aanwendt. Op deze wijze bekomt men ook geen gekleurd product.
Deze methode stelt dus op den voorgrond, dat door de hitte in lijn-olie iets inactief gemaakt wordt, of vervlugtigd wordt, iets, dat het later volgend droogen belemmert; zij sluit buiten, dat zuurstof der lucht tot het droogend worden noodig is.
Op grond van de ervaring, bl. 173 en 175 vermeld, moet ik hetgeen WEBSTER zegt, ontkennen. Toetreding van zuurstof is noodig.
Maar de zaak verandert, zoo men loodoxyde met de olie mengt; dan kan men op een waterbad versche lijnolie, met loodoxyde gemengd, verwarmen, en men bekomt eene snel droogende olie, zoo als bl. 185 gebleken is. Heeft WEBSTER alzoo gehandeld, dan heeft bij regt. Maar zijne olie mist toch steeds (C); hij heeft ook alleen het oog op het snel droogen, niet op het bekomen van eene beste verw, iets, wat regelmatig wordt verward.
Naar BINKS *) kan men eene lijn-olie-zeep bereiden, door veel loodoxyde met lijn-olie te koken. 2—5 d. of meer van die pleister bij 1000 d. lijn-olie gemengd en daarmede verwarmd, geven eene beste droogende olie.
Het beginsel is: overdragen van werkzaamheid van de olie, die in beweging is, op de bijgemengde lijn-olie.
Ik heb er geene ervaring van, maar zoo het middel goed ware, zou het menig voordeel geven. Men kan lijn- oliezuur loodoxyde bekomen langs den weg van diapalm- bereiding. Zou zulk een lijn-olie-diapalm, die men bijna wit bekomen kan, tot eene kleine hoeveelheid, door warmte in gewone, of wel in door het licht kleurloos geworden lijn-olie opgelost, die olie droogend maken, zoo zou aan de schilderkunst zeker eene groote dienst bewezen zijn. 1
1) Polyt. Centr. Bl., 1860, S. 1071.
In elk geval zou men dan echter toch het caoutchouc- achtige anhydride van lijn-oliezuur hier slechts voor een klein deel ingemengd hebben; eene stoffe, die de verw zeer verbetert, en zonder welke men de beste verw niet bekomt.
2 5 d. van zulk een pleister op 1000 d. lijn-olie komt
mij alzoo veel te weinig voor, en niet leidende tot het , beoogde doel.
LEUCHS heeft, ter bereiding van eene sterk droogende lijn-olie, in de plaats van lood-oxyde, waarmede lijn-olie gekookt wordt, enkel acetas plumbi voorgeslagen; het zout, zegt hij, werkt sneller dan loodoxyde. Gebruikt men enkel loodoxyde en laat men dit langen tijd met lijn-olie in aanraking, zoo bekomt men mede een goed vernis. Er heeft dan, naar hem, langzame verzeeping plaats. Ik kan, hetgeen LEUCHS beweert, niet toegeven. Loodoxyde verandert lijn-olie, daarmede verwarmd, snel in eene zoo zeer droogende olie, als men er eene verlangen kan. En eene langere aanraking van loodoxyde in de gewone temp. met lijn-olie, levert in de praktijk bezwaren op. Overigens geeft lijn-olie, met acetas plumbi verwarmd, eene goed droogende olie, onder uitdrijving van azijnzuur.
Digereert men namelijk lijn-olie met acetas plumbi ueu- ter, zoo wordt dadelijk een blaauw lakmoespapier, dat het glas bedekt, helder rood. Een sterke reuk van azijnzuur ontwikkelt zich daarbij. En kookt men het mengsel, zoo gaat dat voort en men drijft al het azijnzuur uit en bekomt eene heldere solutie, veel linoleas plumbi bevattende.
Voegt men acetas plumbi bij kokende olie, in de plaats van enkel loodoxyde, om in korter tijd kokens eene goed droogende olie te bekomen, zoo heeft men, na het droo- gen, meer linoxas plumbi te wachten, minder anhydride van lijn-oliezuur; alzoo eene hardere verw, maar ook eene minder veerkrachtige.
FUCHS heeft rood kwikoxyde aanbevolen, hetwelk, zonder verhitting, een droogend lijn-olie-vernis vormen zou; er wordt daarbij, naar hem, kwikmetaal afgescheiden i).
Alzoo zou hier door het roode kwikoxyde zuurstof aan de olie gegeven worden, daardoor de dissociatie worden ingeleid, een deel linoleïnezuur in linoxyzuur veranderd, en daardoor het droogen van het geheel bevorderd worden.
Ik heb lijn-olie eenige uren op een waterbad met rood kwikoxyde verwarmd, maar geen kwikmetaal daarbij zien vrij worden. Anders was het, toen ik rood kwikoxyde met lijn-olie verwarmde tot bijna aan de kookhitte. Daarbij werd het roode kwikoxyde zwart. De olie werd er rood bij, en in geen geval kan zulke toebereide olie dus beter zijn, dan olie met loodoxyde verwarmd. Zie hier drie proeven: Ongekookte lijn-olie werd met rood kwikoxyde, een ander deel met tinzuur en een derde met antimonzuur ter zelfde tijd gedurende { uurs verwarmd tot bijna aan de kookhitte, den 27 Maart. De olieën hadden alle een overvloed der bijvoegselen. Het tinzuur was zwart geworden, het antimonzuur geel, het rood kwikoxyde zwart. De gefiltreerde olieën — die van het tinzuur en antimonzuur waren weinig gekleurd — werden in dunne lagen aan de lucht blootgesteld. Ongekookte lijn-olie begint na 12—16 dagen te droogen; de genoemde olieën gaven de volgende uitkomst: 31 Maart waren alle drie zonder spoor van droogen.
3 April waren de olieën van rood kwikoxyde en van antimonzuur geheel droog; van tinzuur niet het minst. De behandeling van de lijn-olie met die twee genoemde stoffen bevordert alzoo het droogen, met tinzuur niet. Maar er is hier ook niet meer dan sneller droogen verkregen, dat is hier vorming van linoxyne, zonder meer.
Ik ga hier vele even vreemde als zonderlinge voorschriften voorbij, ter bereiding van eene sterker droogende olie I)
I) SCHUBARTH, Tech. Chem., Bd. 3, S. 421; zie bl. 422 de litteratuur.
van lijn-olie gegeven. Een woord over dat van WATIN, afgeschreven door BOUVIER 1). „Man thue in einen ganz „neuen und glasirten Topf ein Loth Silberglatte, gebranntes „Bleiweiss ein Loth” (dat hetzelfde is als het eerste) „Umbra „ein Loth” (dat hier voordeel geven kan) „Talk oder Ma- „rienglas ein Loth” (Talk is een magnesia silicat, en Maria- glas is sulphas calcis, dus gips in een eigen vorm, beide nutteloos) „im Ganzen auf ein Pfund Leinöl vier Loth von „diesen Ingredienzen. Dieses lasst man bei einem gelinden „und gleichmassigen Feuer kochen, damit das Oei nicht „schwarz wird. Wenn es aufwallt, muss man es ab- „schaumen. Fangt das Schaum an nachzulassen und wird „es braun, so hat das Oei genug gekocht, vom
„Fett bef reit. Die Ingredienzen, die alsdann zum Tbeil „ganz ausgeartet sind, lassen einen Bodensatz zurück, in „welchem sich eine Portion der schleimicben Materie des „Oels befindet, die sich mit den Ingredienzen zu einer Art „Pilaster vereinigt hat. Dieses so zubereitete und von allen „Fetten befreite Oei lasst man ruhig stehen, es wird wah- „rend der Zeit der Ruhe immer klaren. Je alter es wird, „desto besser ist es; und so wird es zum Gebrauch auf- „bewahrt.”
BOÜVIER’S auctoriteit is eene gewigtige; hij verklaart zich bij het recept best bevonden te hebben.
De nieuwe pan is intusschen onnoodig, elke pan is goed, zoo zij slechts goed gezuiverd is. Loodoxyde of als „Silberglatte” of als „gebranntes Bleiweiss” is voldoende; umbra kan slechts nuttig zijn, om het mangan; silicas magnesiae of sulphas calcis zijn beide indifferent. Alle indifferente, in de olie onoplosbare poeders, die men naar vele voorschriften bij het koken van olie aan wendt, kunnen bij troebele olie echter het voordeel hebben, dat zij bij het
1) Handbuch der Oelmalerei von EIIRHARDT , Braunschweig 18151 , S. 82.
schuimen, of later bij het bezinken, de troebele deelen der olie medevoeren, en alzoo gemakkelijker verwijderbaar maken; bij heldere olieën zijn zij onnoodig.
Van „Fett” kan men op de wijze van WATIN de olie niet bevrijden.
Zou ik een advies mogen geven, ter bereiding van eene goed droogende, loodoxyde houdende lijn-olie, zoo zou het bestaan in het volgen van dit voorschrift: kook zacht in aanraking met de lucht gewone lijn-olie, met 3 p. c. menie gedurende twee uren; laat bezinken; filtreer des noods; stel de aldus verkregen olie in groote, ondiepe looden «bakken, los met glas tegen stof gedekt, en zoo dat de lucht vernieuwd kan worden, in den zomer aan het heldere zonlicht bloot, en gebruik haar als eene uitnemende droogende olie, die niets te wenschen overlaat.
Hiermede heb ik op het oog de zoogenaamde sterk droogende olie voor de schilderkunst; voor het gewone verwen kan eene gekookte lijn-olie dienen, gekookt met loodoxyde en menie, of met enkel menie, of met loodoxyde en omber, zoo die mangan houdt. Meer is daarvoor niet noodig.
Ik heb in kleine hoeveelheden lijn-olie alleen, en lijn* olie met menie, lijn-olie met natuurlijk rood ijzeroxyde, lijn-olie met omber en lijn-olie met sulphas zinci ter zelfder tijd, bij dezelfde warmtebron, een uur* verhit tot aan de kookhitte, en soms deels kokende, de vaste stoffen in hoeveelheden, die overvloedig waren, en deze olieën op glas in dunne lagen aan de lucht blootgesteld, 17 Maart.
18 Maart was geen enkel droog.
20 Maart waren menie en omber droog; de drie anderen vertoonden geen spoor van droogen.
23 Maart waren de drie overigen nog zonder spoor van droogen; ijzeroxyde mist dus het vermogen, om de olie snel drpogend te maken en sulphas zinci evenzoo, tenzij men sterker en langer verhitte.
De olie-laag van omber was niet glad ingedroogd, die van menie geheel glad en vast en stevig, wat bij omber niet het geval was.
24 Maart. IJzeroxyde begint te droogen.
25 Maart. IJzeroxyde is droog.
30 Maart. De enkele lijn-olie en sulphas zinci beginnen te droogen.
Deze proeven behoeven geene nadere toelichting.
Het koken van lijn-olie met bases of zouten brengt soms dissociatie en van zeer vele stoffen oplossing tot stand.
Anders is het bij digestie. Dit vloeit reeds meer of min voort uit onze proeven, bl. 185 vermeld. Ik heb er nog de volgende bij te voegen; zij kunnen dienen, om de vele voorschriften, die volgen, beter te beoordeelen.
Gedurende vier uren werd ongekookte lijn-olie met eene kleine overmaat der volgende stoffen op een waterbad gedigereerd bij 100° en toen gefiltreerd.
1°. Rood kwikoxyde. Geen kwik herleid; de olie een weinig minder gekleurd. Sporen van kwik in de olie opgelost.
2°. Zinkoxyde. De olie bijna kleurloos; sporen van zink opgelost.
3°. Magnesia. De olie een weinig ontkleurd; geen magnesia opgelost.
4°. Sulphas zinci. De olie een weinig ontkleurd; geen zink in de olie opgelost, ook geen zwavelzuur.
5°. Spaansch groen. De olie helder groen gekleurd; alzoo koperoxyde opgelost.
6°. Acetas plumbi neuter. De olie dik en rood; veel lood opgelost.
7°. Sub-acetas plumbi. Evenzoo.
8°. Menie. Evenzoo.
9°. Acetas manganosus. De olie dik en rood geworden, als bij 6°, 7°, 8°. Mangan opgelost.
10°. Bruinsteen. De olie een weinig groenachtig gekleurd. Een spoor van mangan in de olie opgelost.
De aldus behandelde olieën zijn in dunne lagen op glazen platen gebragt, 15 Maart.
16 Maart heb ik ze aldus bevonden: menie, sub-acetas plumbi en acetas plumbi neuter geheel droog; de menie het hardst, dan volgt sub-acetas plumbi, het minst hard was acetas plumbi neuter. Alle anderen waren zonder spoor van droogen.
17 Maart. Acetas manganosus geheel droog; spaansch groen begint te droogen.
18 Maart. Spaansch groen droog.
20 Maart. Zinkoxyde bijna droog, de overigen niet.
22 Maart. Zinkoxyde geheel droog.
23 Maart. Bruinsteen begint te droogen.
24 Maart. Bruinsteen is droog. Rood kwikoxyde begint te droogen.
25 Maart. Rood kwikoxyde is droog; magnesia en sul- phas zinci zijn nog zonder spoor van droogen.
27 Maart zijn zij beide droog. Maar in 12 dagen ruim droogt ook. enkel ongekookte lijn-olie (bl. 181).
Hieruit kan men dan genoeg de betrekkelijke waarde der gebezigde voorwerpen beoordeelen uit het oogpunt van als siccatief te werken.
Bij digestie bij 100° winnen het de drie lood verbindingen. Maar in slechts gedigereerde, dus in niet gekookte olieën, mist men het anhydride van lijn-oliezuur, een voorwerp, dat om zijne veêrkrachtige natuur niet anders dan in verw uitnemend werken kan. Een siccatief kan dit nooit doen worden.
Men vergelijke het zinkoxyde hier bij 4 uren digestie met hetgeen bl. 185 daarvan is medegedeeld.
Siccatieven noemt men stoffen, die het droogend vermogen der droogende olieën vergrooten. Eigenlijk is al wat bij verwarmen toegevoegd wordt, om het droogend vermogen te bevorderen, reeds siccatief; maar men verstaat er
meer bepaald onder een toevoegsel, wat geen verwarmen eischt.
In gewone lijn-olie ligt reeds het vermogen, om aan de lucht vast te worden, maar zij behoeft daartoe, zelfs in dunne lagen, een te langen tijd. Door verwarming in aanraking met lucht, of door toevoeging van zekere stoffen, wordt zij sneller vast.
Naar LIEBIG <) is er in lijn-olie een aan haar vreemd lig- chaam, hetwelk hij eenvoudigheidshalve slijm, noemt, en waarvan hij aanneemt, dat dit het zoogenaamd droogen der olie tegengaat. Hij stelt zich alzoo voor, dat door den tijd, door verwarming, of door toevoeging van een metaaloxyde (loodoxyde) dat slijm ontleed of verwijderd wordt, en dat daardoor het droogen der olie dan mogelijk is. Hij ontkent alzoo de juistheid der meening, dat door ouder te worden, door verhitting aan de lucht, of door een metaaloxyde, deels oxydatie, deels verzeeping der olie tot stand komt, en alzoo reeds een deel der verandering wordt volbragt, die later, na het aanbrengen der verw in dunne lagen, plaats heeft.
Verwijdering nu van zulk eene schadelijke zelfstandigheid, meent LIEBIG op de volgende wijze te bereiken. Hij mengt in de gewone temp. ongekookte lijn-olie met basisch azijnzuur loodoxyde, schudt alles goed dooreen, laat bezinken en filtreert des noods. Er wordt een wit slijmerig (?) ligchaam afgescheiden, en de klare olie, die 4—5 p. c. loodoxyde bevat, is zoo droogend geworden, dat zij in dunne lagen in 24 uren vast is (bl. 22).
Deze proef bewijst niet, dat verwijdering van een vreemd ligchaam de grond is van het vast worden; want hoezeer er werkelijk vreemde ligchamen mogen verwijderd zijn, zoo zijn er ook 4—5 p. c. loodoxyde in de lijn-olie opgenomen, wiens werking niet kan worden ontkend. Er is eene lood-zeep gevormd. I)
I) Arm. der Chem. und Pharm., Bd. 33, S. HO.
De volgende proef van LIEBIG bewijst wederom niets voor zijne meening. Hij heeft lijn-olie door potasch verzeept, en de vette zuren door zoutzuur afgescheiden. Er zette zich TV van een wit ligchaam af, dat hij voor palmitinezuur houdt. Het vloeibare deel droogde aan de lucht niet sneller dan lijn-olie, en gaf met loodoxyde geene goed droo- gende verw; zoo zegt hij.
Deze proef, indien zij waar ware, zou slechts bewijzen, dat het oliezuur der lijn-olie geen groot droogend vermogen heeft, minder zelfs dan lijn-olie, want deze geeft met loodoxyde eene goed droogende verw. Door het verzeepen door potasch en bij het afzetten van dat TlB aan vaste stoffen, was er overvloedige gelegenheid tot destructie of verwijdering van hetgeen LIEBIG slijm noemt. Desniettemin is het droogend vermogen niet toegenomen.
Uit deze proef van LIEBIG ZOU eerder volgen, dat bij het verzeepen eene stoffe uit lijn-olie verwijderd wordt, die het droogen kan bevorderen. Maar wat LIEBIG gezien heeft is ook niet waar. Enkel lijn-oliezuur neemt zeer snel zuurstof op, maar wordt daarbij terpentijnachtig (bl. 76); maar lijn-oliezuur met loodoxyde droogt zeer snel tot eene harde brooze massa (bl. 72). Wat hij dus zegt, dat verzeepte lijn-olie, en met name het T*T vloeibare deel daarvan, met loodoxyde geene goed droogende verw gaf, is onwaar. Zulk eene verw is niet alleen zeer snel droog, maar hard en broos en dus als verw onbruikbaar *).
Eene derde proef van LIEBIG komt mij weder geheel vreemd voor. Hij zegt dat, zoo men lijn-olie bij 100° verwarmt, met loodoxyde mengt en men er gedurende een uur dampen van kokend water door voert, men eene beste verw bekomt; maar dat men die niet verkrijgt, wanneer 1
1) Niet alleen droogt linoleas plumbi hard en broos; ook linoleas cupri doet het. Eene etherische solutie van dit laatste zout (bl. 69) op glas gebragt, wordt in weinige dagen droog, broos en hard.
men lijn-olie met loodoxyde en water kookt. Het eenige verschil in beide gevallen is, dat in het eerste de olie zonder water met loodoxyde tot 100° kort verhit is, terwijl in het tweede bij 100° steeds water tegenwoordig is. Overigens is in beide gevallen loodoxyde en water en dezelfde temperatuur.
Zoo eene verwijdering van een vreemd ligchaam (slijm), door eene waterige oplossing van loodoxyde als sub-acetas plumbi in de gewone temp. aangewend (de proef bl. 221 vermeld), mogelijk is, is het niet te verstaan, dat de laatste proef geene goed droogende olie geeft, en die verwijdering dan niet zou ontstaan.
In een woord: de proeven van LIEBIG lichten niet toe het droogen van verwen, niet de dienst der siccatieven. Zij zijn weder eenige van die tallooze dwalingen, waarin LIEBIG altoos vervallen is, als hij het terrein van toepassing der wetenschap betrad. Hij zoekt altoos naar paradoxen, om uitnemend te zijn, en vervalt alzoo in dwaasheden. Toch is dit nog het beste, dat hij in de laatste jaren gedaan heeft.
Basisch azijnzuur loodoxyde geeft loodoxyde aan lijn-olie in de gewone temp. (bl. 25). Daardoor reeds wordt de linoleïne meer of min ontdaan van Ce Hs O3, in de gewone temp., als bij verwarming. Dat is de grond der aanwend- baarheid van sub-acetas plumbi in de gewone temp., om eene droogende olie te bekomen ( ).
In lijn-olie zijn kleurende inmengselen, in kleine hoeveelheid; het zijn deze, die men in heldere olie voor slijm gehouden heeft (bl. 169).
Wat nu ten slotte die methode met sub-acetas plumbi aangaat: ik vind haar zeer omslagtig en onvolkomen. Zij gaat met zoo veel verlies gepaard, dat zij in het groot niet aanwendbaar is. Overigens is het droogen van lijn-olie, die naar de methode van LIEBIG bereid is, gebrekkig; het prae- paraat blijft veel langer kleverig, dan goed gekookte olie, die 2,6 p. c. loodoxyde bij het koken bekomen heeft, en in de praktijk heeft dan ook het middel van LIEBIG niet voldaan. Van de hoedanigheden bl, 202 genoemd, is er slechts ééne hier aanwezig: er heeft gedeeltelijke verzeeping plaats; lijn-olie, met loodoxyde gekookt of verwarmd aan de lucht, heeft daarentegen (J) en ( B), maar bovendien ook (C).
Het middel van LIEBIG is eenigzins gewijzigd ook op de toebereiding van papaver-olie toegepast 1). In 2 pond regenwater worden 8 lood loodsuiker opgelost, en met 4 lood poeder van loodglid gedurende 1 uur gekookt. De vloeistof bezonken zijnde, giet men het heldere deel af, en voegt bij het witte bezinksel (acetas se-plumbicus) 16 lood papaver-olie, schudt en laat in eene flesch in de zon staan, tot de olie ontkleurd is. Deze wordt van het bezinksel gescheiden en is dadelijk als vernis bruikbaar.
De aldus bereide papaver-olie kan beter zijn, dan lijnolie naar de methode van LIEBIG bereid. Het zonlicht ondersteunt hier het loodoxyde, dat is te zeggen, het bevordert, zoo er lucht kan toetreden, de dissociatie ( ).
Maar de hoeveelheden zijn zeker fout: 8 lood loodsuiker, 4 lood poeder van loodglid en 16 lood papaver-olie zijn fout afgeschreven. In geen geval heeft men echter hier weder eene olie, aan goed gekookte gelijk.
Eene snel droogende lijn-olie heet bereid te worden 2) door lijn-olie met sulphas plumbi zamen te wrijven, zoodat zij een melkachtig aanzien bekomt, gedurende 3—4 dagen nu en dan omschudden en dan doen bezinken. Door het loodzout zou dan alweder eene slijmerige stoffe afgezonderd zijn, welke daarvan gescheiden worden kan, zoodat hetzelfde loodzout op nieuw bruikbaar is. De helder afgetapte lijn-olie zou een snel droogend vernis geven.
1) Tijdschrift Nijverheid, 2e Reeks, Deel 2, p. 147, 1854. ”2j Polyt. Centr. Bl., 1858, S. 1586
Ik vermoed, dat deze methode eene niet doordachte [1] navolging van die van LIEBIG is: het beginsel is, verwijdering van iets, dat schaadt aan het droogen, en dat beginsel is niet waar.
Ik zou de nuttigheid van sulphas plumbi ook zeer betwijfelen. Waardoor zou het zwavelzuur hier losgemaakt worden? Of hoe zou zulk een vast gebonden zout hier werken ? '
Naar WINKLER wordt lijn-olie, om eene goed droogende olie te bekomen, met tin- en loodspanen gekookt en er sepia bijgevoegd, die wel nutteloos zijn zal, dan A sulphas zinci en weder gekookt. Het gekookte wordt gefiltreerd en in glazen flesschen met loodspanen 6 weken bewaard. PJet zou eene water heldere droogende olie zijn.
Wat hier lood en tin doen, is niet duidelijk; sulphas zinci wordt daarbij deels gedissolveerd; het zinkoxyde verzeept en het zwavelzuur evenzoo (bl. 219).
Misschien dient het lood in het laatst der operatie, om het zwavelzuur te binden en aan de olie te onttrekken. Daartoe zou echter loodoxyde beter zijn. Die loodspanen kunnen overigens een weinig zuurstof bekomen hebben.
Een ander voorschrift van WINKLER (S. 92) is: lijn-olie te koken met goudglid en sulphas zinci. Er zal sulphas plumbi gevormd worden, die bezinkt, en eene lood-zeep en eene zink-zeep gaan in oplossing.
Een ander 2) is: lijn-olie te koken met goudglid, omber en aluin. Ook hier wordt weder sulphas plumbi gevormd, die met de vrij wordende aluinaarde bezinkt. In de olie is eene lood-zeep en eene potasch-zeep en mangan van de omber.
Ook kookt men lijn-olie met zinkoxyde. Bij koken moet eene zink-zeep gemaakt worden. Zulk eene gekookte olie is witter, dan eene loodoxyde houdende, maar staat onder lood houdende gekookte olie (bl. 185). 1 2
1) Lack- und Fimiss-Fabrication, Leipzig 1860, S. 90.
2) 1. 1.
Naar MILLER *) wordt eene helder witte droogende olie van lijn-olie bekomen, door deze met zoutzuur te mengen, eenigen tijd te laten 3taan en door water al het zoutzuur uit te spoelen. Ook hier zal dissociatie door het zoutzuur intreden. Ik vond echter zulk eene olie niet bruikbaar. Hierbij komt het chlorophyll, dat tot een gering spoor in lijn-olie opgelost is, duidelijk voor den dag (bl. 169).
Onder de eenvoudigste methoden, om eene droogende olie van lijn-olie te bereiden, behoort degene, die naar JONAS thans de grootste hoeveelheid lijn-olie-vernis aan den handel geven zou (?) 2), en daarin bestaat, dat men 100 pond lijn-olie in een koperen ketel verhit en dan, van het vuur genomen, daarbij voegt 2 4 quentchen 3) sterk sal
peterzuur. Men laat het geheel eenigen tijd aan de lucht staan. De olie is wijngeel en droogt binnen 24 uren.
Het salpeterzuur oxydeert een deel van CöHsOa en vormt mede sporen van linoxyzuur. De dissociatie ingeleid zijnde, gaat dan voort door de zuurstof der lucht. Ik heb in de gewone temp. een weinig sterk salpeterzuur door lijn-olie gemengd en aan rust overgegeven. Er zakte eene geringe hoeveelheid eener donker gekleurde stoffe uit. Na filtratie en wasschen met water is de olie minder gekleurd. Door verwarming met Ka O wordt zij rood (J).
Die donker gekleurde deelen behooren tot de kleurende deelen der lijn-olie; hunne verwijdering door salpeterzuur maakte toch de olie minder gekleurd.
De aldus behandelde olie droogt niet sneller dan gewone lijn-olie, en staat met gekookte in het geheel niet gelijk.
Naar BINKS 4) verwarmt men 1000 d. lijn-olie met 2 d. sulphas manganosus en 6 d. loodoxyde gedurende j uur 1
1) 1. 1., S. 98.
2) Annalen der Pharm., Bd. 34, S. 238.
3) 300 quentchen = 1 Pruissisch pond; 300 quentchen — 0,5 kil.
4) Polyt. Centr. Bl., 1860, S. 1071.
bij 60°, en voert daarna bij 35—40° een 9troom lucht door. Na bezinking bekomt men een schoon vernis van lichte kleur. De doorgevoerde lucht zou de metaaloxyden weder verwijderen (?) en het verdikken der olie nog meer bevorderen.
Hier zijn twee krachtige agentia: loodoxyde en een manganzout; sulphas manganosus zal sulphas plumbi vormen. Het komt dus neder op sulphas plumbi, die in de olie onoplosbaar wordt en er uit bezinkt, en manganoxy- dule en loodoxyde, wat geen zwavelzuur genoeg gevonden heeft, en die in de olie kunnen opgelost worden ( ).
Overigens is de methode best, zoo men een enkel snel droogende olie wil; geen koken, maar verwarmen, waardoor de kleur der olie minder donker wordt; voorts lucht voeren door de verwarmde olie, om de oxydatie nog meer in te leiden (A). Maar men mist ( ).
Dr. GEISS in Aken t) geeft het volgende bekende siccatief: men verhitte 10 d. lijn-olie met 1 d. natuurlijk mangan superoxyde 24—36 uren, zonder de hitte tot koken te voeren, of de olie te doen vlam vatten, maar zoo dat de dampen kunnen ontwijken. Men brengt den bruinsteen als stukjes, ter grootte van erwten, zonder poeder in de olie.
Bruinsteen in stukken of in buidels in de kokende olie, bevordert inderdaad het droogen. Eene uiterst kleine hoeveelheid Mn O2 behoeft slechts ontleed te worden en O af te geven, om de oxydatie van C6H5O3 in te leiden (A en B), die dan in de lucht zal worden voltooid. Bruinsteen kan niet anders dan nuttig zijn. Maar er wordt koken . gevorderd, zal bruinsteen de olie werkzaam maken (bl. 219).
Ik vond bruinsteen echter minder nuttig dan omber (bl. 218—219). En ook hier mist men het caoutchouc-achtige anhydride van lijn-oliezuur, tenzij men met bruinsteen lang koke. Eene olie 24—36 uren te verhitten, zooals het voorschrift luidt, is echter onpraktisch.
\) Chem. Centr. Bl., 1864, S. 336.
BINKS ') raadt manganoxydule-hydrat aan: 2—5 d. gemengd bij 1000 d. lijn-olie, om eene goede droogende olie te bekomen. Men mengt ze zamen en stelt ze aan de lucht bloot, waardoor zoowel het oxydule als de olie zich oxyderen, en het geheel donker van kleur wordt. BINKS meent, dat al bet gevormde manganoxyde ten bodem zakt; wat bezinkt wordt afgescheiden. De olie wordt buiten toetreding der lucht bewaard.
Laat men de lucht vrij toetreden, zoo wordt de kleur der olie lichter, stroo- of barnsteen-geel, ten gevolge van opslorping van meer zuurstof, waardoor de olie het grootste droogende vermogen bekomt.
BINKS zegt, dat ook ijzeroxydule-hydrat in de plaats van manganoxydule-hydrat kan gebruikt worden. Ik meen, dat dit onjuist is.
Later 1 2) is door een ongenoemde manganoxyde of man- ganoxyde-hydrat aanbevolen, maar het voorschrift luidt hier niet, mengen, maar verwarmen. | p. c. der olie zou voldoende zijn. Men behoeft slechts de vérwarming { uurs voort te zetten en haar niet tot de kookhitte te drijven, om eene snel droogende olie te bekomen. Intusschen een langer en sterker verhitten bevordert dit, maar dan wordt ook de olie donkerder.
Bij deze bewerking wordt slechts zeer weinig manganoxyde opgelost, zoodat, naar de mededeeling, het bezinksel weder kan worden aangewend ter bereiding eener nieuwe hoeveelheid droogende olie.
Hier geldt dezelfde opmerking: men heeft eene sneller droogende olie, zonder meer. Onze proeven, bl. 220, geven bovendien de waarde der methode aan.
Door BARRETJE en JEAN 3) is boras manganosus als een
1) Polyt. Centr. Bl., 1854, S. 957.
2) Polyt. Centr. Bl., 1856, S. 452.
3) Comptes Rendus, Tom. 36, p. 577 en WACHTJER’S Jahresb., S. 381, 1855.
zeer goed siccatief aanbevolen, SCHUBERT i) heeft dit zout ook als een goed middel aangeprezen ter bereiding van eene sterk droogende lijn-olie. Ijzeroxyde zou naar SCHU- BERT schadelijk zijn, weshalve een ijzervrij mangauzout zou behooren gebruikt te worden.
Daar heeft men dan het tegendeel van hetgeen BINKS beweert. Maar ijzeroxyde schaadt niet; dat leert de nuttigheid van omber, die altoos zeer rijk is aan ijzeroxyde, en veel minder rijk aan mangan.
De nuttigheid van boras manganosus als enkel siccatief, is uit onze proeven, bl. 181, voldoende gebleken.
Naar J. HOFFMANN 1 2) bereidt men eene sterk droogende lijn-olie door boras manganosus aldus. Een lood van dit zout, koud bereid, wordt met een weinig olie gewreven en met twee maten zeer oude lijn-olie in een tinnen ketel onder omroeren gedurende 2—3 dagen op een waterbad verwarmd. Na bekoeling wordt alles, ook het bezinksel, in eene kruik gedaan, en bij het gebruik van de olie door schudden ook het bezinksel mede aangewend.
De bruingele kleur der lijn-olie is door de bewerking eene groengele geworden; ook na bekoeling is deze olie dun vloeibaar en geeft, met zinkwit aangemaakt, na 24 uren eene geheel drooge verw.
Kookt men op een open vuur het bovengenoemde mengsel eeuige uren, zoo is bet minder goed, dan bij verwarming tot 100°, maar toch ook groen geel.
HOFFMANN heeft de waarneming van anderen niet bevestigd gevonden, dat een bruine, oxyde houdende, door warmte bereide boras manganosus, of dat enkel mangan- oxyde beter droogend zijn zou. De kleur van zulke olieën werd ook donker. Maar omber houdt manganoxyde-oxydule en is nuttig (bl. 210 en 218).
1) Polyt. Centr. Bl., 1855, S. 571.
2) Polyt. Centr. Bl., 1857, S. 15U.
Ten aanzien van den voorrang van eene droogende olie, door boras manganosus of door loodoxyde bereid, zegt HOFFMANN, dat de eerste minder donker gekleurd wordt, dan de laatste, en dus voor witte verwen beter is; ook voor witte verwen op plaatsen, waar HS ontwikkeld wordt en dus wel zink, maar geen lood kan gebruikt worden.
Inderdaad is deze opmerking juist: boras manganosus kan ongekookte lijn-olie sneller doen droogen. Maar loodoxyde houdende gekookte lijn-olie geeft, door haar gehalte aan ongeveer 10 p. c. harden linoleas plumbi (bl. 210) eene duurzamere verw (A, B), en ik herhaal het nog eenmaal, gekookte olie bevat ook meer of min het anhydride van lijn-oliezuur. Wil men dit laatste offeren, dan is boras manganosus een uitnemend middel (bl. 181); ook acetas (bl. 219).
In het Tijdschrift van Nijverheid, 1865, 3e Reeks, Deel 6, 3e en 4e Stuk, bl. 19, komt men nog eenmaal terug op den boras manganosus. Daar heet het, dat de verw soms geel wordt, die met boras manganosus is aangemaakt, doordat dit zout ijzer zou bevatten. „Aan deze verontreiniging „is het geel worden der verw toe te schrijven.”
Maar dit is niet alzoo, want elke verw wordt in het duistere geel (bl. 162, 173 en 181).
Het is ook niet alzoo, dat van ijzer vrij boorzuur man- ganoxydule, „na goed met water afgewasschen en gedroogd „te zijn, een geel zout” zou wezen. Het is wit, behalve daar, waar de lucht met het natte zout in aanraking is geweest en waar het bruin is. Wit en bruin nu geven geen geel.
Op 250 d. zuivere (?) lijn-olie wordt aldaar 1 d. boras manganosus aanbevolen, om eene zeer spoedig droogende verw te bekomen, mits men boras manganosus en olie tot aan het kookpunt zamen verhitte.
Zinkwit en permanentwit (sulphas barytae) zouden alzoo eene goede verw geven (Mist C).
Het siccatif zumatique van BARRUEL moet dienen, om verwen van zinkwit, die steeds minder droogen dan van loodwit, een grooter droogend vermogen te geven. 2| p. c. van dit siccatief, gevoegd bij eene zinkwit-olieverw, doen deze droogen in 10—12 uren.
BOLLEY i) heeft de zamenstelling daarvan aangegeven
als volgt:
Zinkoxyde 91,84
Manganoxydule 2,12
Onoplosbaar in zoutzuur, kwartszand . . 2,40
Boorzuur, sporen van lood, van gips, van eene orga-
nische stofte, maar voornamelijk boorzuur.
Dit siccatief schijnt dus in de hoofdzaak boras manga-
nosus te zijn, en het zinkwit en het overige toegevoegd te zijn, om den boras manganosus te bedekken en er iets nieuws van te maken.
2y p. c. van dit siccatief zou voldoende zijn, om eene zinkwit-verw snel droogend te doen worden; boras manganosus in het siccatief tot 5 p. c. gedacht, zou een mini-
mum van boras manganosus voor zinkverw als siccatief genoeg zijn.
Ik heb reeds bl. 181 en elders van boras manganosus gewag gemaakt en zijne nuttige werking bij het droogen van ongekookte, versch bereide lijn-olie aangetoond. De
boras manganosus werkt als overdrager van zuurstof; het boorzuur hangt hier, zooals in vele metaal-boraten, los zamen met bet manganoxydule, zoodanig dat, wanneer
men borax met sulphas manganosus nederslaat, men het witte praecipitaat door spoelen aan de lucht, aan de opper-vlakte bruin ziet worden.
Zulk eene werking moet de grond wezen van het snel inleiden der oxydatie van lijn-olie door boras manganosus:zuurstof opnemen en weder gaarne afgeveu aan Ce H5 O3
Ij Polyt. Ceutr. Bl., 1856, S. 1339.
en C32 H27 Os, wanneer de olie, die boras manganosus houdt, in eene dunne laag aan de lucht gebragt wordt ( ). Men zal intusschen hebben opgemerkt, uit vergelijking van bl. 191, 193 en 181, dat gekookte lijn-olie reeds na 24 uren hare voornaamste werking volbragt heeft, en boras man-ganosus eerst na 48 uren.
Een siccatief, door de Société de la Vieille Montagne in den handel gebragt, vond GIRARDIN *):
Watervrije sulphas manganosus. . . 6,66
„ acetas „ ... 6,66
„ sulphas zinci 6,68
Zinkwit 980,00.
2—3 p. c. van dit mengsel zou voldoende zijn, om zink- wit-verw snel droogend te maken. Ik heb er geene ervaring van. Het zinkwit is nutteloos in zink wit-verw; de sulphas zinci kan er in ontbreken, de sulphas manganosus evenzoo. Het is de acetas manganosus, die hier werkt; het azijnzuur wordt spoedig losgemaakt en verdampt, en het mangan- oxydule zal dan werken als boven gezegd is (bl. 220).
Door DE LA RÜE 2) is 1 p. c. boras manganosus aanbevolen , om bij drukkers-inkt te mengen; de inkt zou beter dienen tot drukken en sneller droogen. Het is aanbevelenswaardig, de drukkers-inkt, met het manganzout gemengd, eene maand of zes weken te bewaren, eer men haar gebruikt. Het boorzure manganzout kan, door 3—4 uren verwarming bij 315° C., met de drukkers-inkt gemengd, met vrucht worden gebruikt; dan is zes weken contact onnoodig.
Ik heb de misschien hier al te groote lijst niet door andere siccatieven willen vermeerderen. De menigvuldigheid is geen teeken van kennis aan de beste siccatieven. Er zijn velerlei stoffen, die aan lijn-olie meer of min een 1
1) WACHNEB’S Jahresb., 1861, S. 637.
2) Polyt. Centr. Bl., 1856, S. 1215.
droogend vermogend geven, zonder dat zij daarom nog nattig zijn. Ten slotte nog eenige proeven:
.Ongekookte lijn-olie werd 23 Maart gewreven met tin- zuur, antimonoxyde, borax, kiezelzuur, antimonzuur, silico- fluoretum potassii, vloeispath, aluinaarde.
27 Maart was tinzuur droog t).
28 Maart. Vloeispath begint droog te worden, ook silico- fluoretum potassii.
29 Maart is silico-fluoretum potassii geheel droog, vloeispath geheel droog. De overigen zijn niet droog.
30 Maart. Antimonoxyde begint te droogen; de overigen zijn nog niet begonnen droog te worden.
31 Maart. Antimonoxyde en borax zijn droog.
3 April is antimonzuur droog. Aluinaarde is nog geheel vochtig, evenzoo kiezelzuur.
Derhalve bij ongekookte lijn-olie gemengd volgen in het droogen elkander op: tinzuur, vloeispath, silico-fluoretum potassii, antimonoxyde, borax, antimonzuur. Maar wat baten zulke stoffen, daar men droogen wil in 24 uren?
22 Maart werd ongekookte lijn-olie gemengd met glaspoeder, bleek blaauw smalt, donkerder blaauw smalt, zink- oxyde en zinkoxyde met potasch.
27 Maart nog alle zonder spoor vau droogen.
28 Maart. Glaspoeder begint.
29 Maart is glaspoeder droog.
30 Maart. Alle overigen nog niet droog.
31 Maart is zinkoxyde droog.
3 April is het donkerste smalt droog, het andere niet. Zinkoxyde met potasch is droog.
Bij glas-poeder is het bet ingemengde alcali, dat een weinig verzeept; de borax reageert alcalisch; het tinzuur ageert als basis. Vloeispath-poeder is mij hier onverklaarbaar.
4) Er was hier overmaat van poeder van tinzuur; bl. 216 was verwarmde en gefiltreerde olie gebruikt.
Men sprak van ozon in vloeispath.
Een algemeene regel is dan deze: bases hebben bet vermogen, als siccatieven op te treden, loodoxyde boven aan; dan volgt manganoxydule, dat op eene geheel andere wijze werkt, dan alcalische bases, of stoffen, die ze bevatten.
Maar dit alles heeft weinig nut, want de vraag is niet: wat eene droogende olie in dat droogen meer of min kan ondersteunen, maar wat of eene snel droogende verw geeft, of eene beste verw geeft.
Op die vragen heb ik genoegzame antwoorden gegeven.
Voor gewoon verwen is elk siccatief wel onnoodig, zoo men goede, met een weinig loodoxyde gekookte lijn-olie gebruikt. De schilderkunst heeft echter nog behoefte aan eene lood-vrije droogende olie. Zij is nog niet gevonden, zoodat zij voldoet.
Dit ligt niet daaraan, dat zij er niet is, maar dat in de schilderkunst eene geheel andere methode gevolgd wordt, dan in het gewone verwen.
Een verwer maakt zijne verwen van poeders met olie, zooals hij ze verlangt; de kunstschilder koopt aangemaakte verwen, bereid met olieën, die hij niet kan kennen, en wenscht nu eene droogende olie, die, bij zijne onbekende mengsels gevoegd, deze in meerdere of mindere mate tot droogen zal aanzetten.
Voor het laatste doel is men tevreden met eene gekookte lijn-olie, die een weinig loodoxyde houdt. Die de proeven over het droogen van zulke lijn-olie inziet (bl. 185 en 188), zal moeijelijk verstaan, hoe men voor het gewone verwen daarmede niet tevreden is.
Eindelijk herinner ik, dat het onmogelijk is en onmogelijk blijven zal, om, door welk ander toevoegsel ook, aan eene droogende olie alle hoedanigheden te geven, die eene met 3 p. c. menie dus genoemde gekookte olie bezit. Geen toevoegsel kan anhydride van lijnoliezuur doen worden. Dit is niet lederachtig veerkrachtig, zooals de linoxyne, maar caoutchouc-achtig veerkrachtig; een klein deel daarvan in de olie doet haar na droogen eene eigene laag achterlaten: linoxyne gemengd met dit anhydride, die zamen eene veel betere verw geven, dan de linoxyne alleen.
Voorts voor het bereiden van gewone verwen wenscht men hardheid bij zekere buigbaarheid. Door koken verwijdert men bij lijn-olie een deel der glyceriden van de andere vetten, die ingemengd zijn; de gedroogde olie-laag zal ook hierdoor harder worden. Door geen middel kan men dit bereiken, dan door koken.
Al wat men dus door het heirleger van siccatieven heeft willen verkrijgen als surrogaten van koken, is en blijft vruchteloos, zoo men eene olie verlangt, die zoo goed is als goed gekookte.