EENIGE VASTE STOFFEN BIJ LIJN-OLIE GEMENGD TER BEREIDING VAN VERW.
Enkel lijn-olie, in eene dunne laag uitgestreken, wordt na eenigen tijd vast en geel in diffuus licht, in het zonlicht wit, althans witter, dan in diffuus licht. Eerst wordt de olie wit, na drie, vier maanden begint zij verkleurd te worden (bl. 173 en 181).
Zulk eene laag, die met eene zekere wijziging om de kleine hoeveelheid ingemengd loodoxyde (bl. 188) ook van gekookte lijn-olie verkregen wordt, moet worden beschouwd in de hoofdmassa te bestaan uit C32H27O11 (bl. 190), gemengd met palmitinezuur, myristinezuur, elaïnezuur. Deze laatsten zullen langzamerhand worden geoxydeerd, om deels als vlugtige vetzuren, deels als CO2 en HO te ontwijken, terwijl C32H27O11 eerst later zal worden aangetast.
Zulk eene goed gedroogde, niet te oude laag is dus een mengsel van linoxyne, van een veerkrachtig lederachtig ligchaam, met zekere hoeveelheid van de vette zuren; zij heeft, zoo men loodoxyde houdende gekookte lijn-olie heeft gebruikt, ook eene hoeveelheid linoxas plumbi ingemengd, en het bij het koken geworden anhydride van lijn-oliezuur: de caoutchouc-achtige stoffe. Zij is een in elke beteekenis van het woord best vernis; het sluit lucht en vochtigheid af; maar het is niet hard en dekt in het geheel niet; dat is, het ontneemt de kleur niet aan de voorwerpen.
Om die laag harder te maken en tevens om zekere kleur aan de voorwerpen te geven, of wel om de eerste reden alleen, mengt men poeders van vaste ligchamen onder eene goed droogende olie.
Loodoxyde, menie en loodwit hadden sedert lang daarin eene groote reputatie. Uit zuinigheid werd later doodekop daarvoor gedeeltelijk of geheel in de plaats gesteld. En de nieuwere tijd heeft allerlei substituten gegeven, waarvan wij er eenige willen overwegen, en waarbij wij een paar gemengde verwen willen opnemen, zooals die onder ons worden verkocht.
Zinkwit. — Zinkoxyde (ZnO) is in lateren tijd veel als verwstoffe aangewend en door velen gesteld boven loodwit. Nieuw is het niet, want GÜTTON-MORVEATJX, GÖTTLING, HÖPFNER, LAMPADIUS hadden het reeds vele jaren geleden als verwstoffe aanbevolen *)•
Met de vraag, wat beter voor de gezondheid is, laat ik mij hier niet in.
Het zinkwit, ter verwing gebruikt, is wat men vroeger noemde Jiorea zinci, dat is: zinkdampen worden verbrand in aanraking met lucht en het witte losse oxyde wordt afgekoeld en verzameld en in den handel gebragt, om met lijn-olie eene verw te vormen, die loodwit-verw vervangt.
Deze zinkwit-verwen droogen trager dan loodwit-verwen, en eischen dan een zoogenaamd siccatief. Zoo zegt men. Wij hebben bl. 185 gezien, dat zinkoxyde geen bijzonder sterk droogend vermogen aan lijn-olie mededeelt en dat vermogen van gekookte lijn-olie niet verhoogt (ook bl. 191), zoo het als poeder bij de olie gemengd wordt.
IJzer-menie. — Doodekop is ijzeroxyde, maar bevat steeds zwavelzuur. Ter bereiding van verwen voor ijzer kan doodekop dus niet dienen. Dit mag aanleiding gegeven hebben tot het zoeken naar andere roode verwstoffen van geringeren prijs, en de dusgenoemde ijzer-menie van staat 1
1) WAOHNEB’S Jahresb., 1855, S. t28.
hierin boven aan, wat den tegenwoordigen roep aangaat. In die ijzer-menie schijnt in het verwen de steen der wijzen gevonden te zijn.
Dat ijzeroxyde, met olie gemengd, daaraan geen droo- gend vermogen mededeelt, isbl. 188 gebleken. Zelfs digestie bij warmte helpt het daarin weinig (bl. 185). Uit dit oogpunt moet het ijzeroxyde zelfs achter zinkwit gesteld worden (bl. 185).
Naar BLEEKRODE *) bestaat de ijzer-menie van DE CAR- TIER in Belgie uit:
Vochtigheids-water. . . . 2,75
Rood ijzeroxyde 68,27
Klei 27,60
Kleiaarde 0,27
Kalk 0,40.
Eene Hollandsche ijzer-menie vond hij zamengesteld:
Water 6,00
Ijzeroxyde. . . . 85,57 Klei 8,43.
Naar hem komen in oker niet meer dan 39 p. c. ijzeroxyde voor, veelal in geringere hoeveelheden. Het Engel- sche rood, colcothar, heeft gips en hoogstens 40 p. c. ijzeroxyde. Het Berlijnsche bruin-rood bevat steeds vrij zwavelzuur (BLEEKRODE).
Alhier is het volgende gevonden van ijzer-menie: a. was gewaarmerkt als echt van Au was langs een anderen weg bekomen. Beide vertoonen zich als zuiver rood.
Met sterk zoutzuur warm behandeld donker roode solutie, met water verdund geel. Geeft met HS geen zwart praecipitaat. Dus geen lood.
De zoutzure solutie met KaO in overmaat gepraecipi- teerd en gefiltreerd, geeft met zwavel-ammonium geen praecipitaat. Dus geen zink. 1
1) Nieuw Tijdschrift, Deel 3, p. 297. .
De zoutzure solutie met ammonia gepraecipiteerd, gefiltreerd, geeft oxalas ammoniae geen praecipitaat. Dus geen kalk.
Met water gekookt geeft de ijzer-menie noch zure, noch alcalische reactie.
Na herhaald koken met zoutzuur, blijft er eene witte massa over; naar PAYEN is dit klei 25 p. c., naar BLEEK-RODE evenzoo. Dit is echter onjuist.
aen bhadden de volgende zamenstelling, na drooging bij 150°, waarbij uit a 0,7 en uit b 1,8 p. c. water werd uitgedreven: 6.
Rood ijzeroxyde. . . . 69,6 69,2
Kiezelzuur 29,0 29,2
Aluinaarde 1,4 1,6
100 100.
Eene ijzer-menie voorleden jaar aangeboden, Junij 1864, was onecht. Niet vrij van zwavelzuur. De zamenstelling was:
SiC>3 12,5
AI2O3 en FeijOs. . 8,2
Fe203 74,0
AI2O3 3,1
Water 2,4
onoplosbaar in HC1.
oplosbaar in HC1.
100,2.
Zinkgrijs. — Bestaat, naar hetgeen alhier gevonden is, uit bijna enkel poeder van zink-metaal. In 100 d. vindt men 1 p. c. water, 0,8 p. c. koolzuren kalk en 0,9 p. c. onoplosbare vreemde stoffen, bovendien een weinig ge- oxydeerd zink. Maar aan zink-metaal komen in 100 d. voor: 96,4 d.,
hetgeen dus, op de vreemde inmengselen na, bijna de geheele hoeveelheid uitmaakt. 96,4 + 2,7 = 99,1. Rest 0,9. Dit als zuurstof in rekening gebragt, is dit met 3,7 zink verbonden tot 4,6 d. Zn O. Derhalve:
Zinkmetaal 92,7
Zinkoxyde 4,6
Zand, water en koolzure kalk. 2,7
100.
IJzer-verw. — Bestaat, naar analysen alhier gedaan, uit 2 d. gekookte lijn-olie en 10 d. onverbrandbare stoffen. Deze laatste bestaan uit:
Zwaarspath. . . . 48,8 4 d.
Loodwit. . . . . . 38,7 3 >9
Zinkmetaal. . . . 12,5 1
100.
Diamant-verw. — Is een dik, zwart, taai vernis. Wordt dit verbrand en het overblijvende met salpeterzuur uit-gekookt, zoo geeft ammonia daarin een overvloedig prae-cipitaat van ijzeroxyde. De salpeterzure solutie met potasch in overmaat gepraecipiteerd, geeft zwavel-ammonium daarin een nederslag. In een ander deel geeft koolzure soda een wit nederslag.
Door verbranden is alhier verkregen: Olie-bestanddeelen. . . 45,9
Vaste stoffen 54,1
100.
In de olie-bestanddeelen is niets gevonden, dan hetgeen lijn-olie bij lang en sterk koken gewoon is te leveren.
Door alcohol is althans geene hars opgelost. Hetgeen na verbranding der diamant-verw terug bleef; te bestaan uit:
Rood ijzeroxyde 18,1
Aluinaarde (in zoutzuur oplosbaar). . 10,1 |
Aluinaarde (in zoutzuur onoplosbaar). 23,1 1
Kiezelzuur 48,7
100,
Behalve het roode ijzeroxyde heeft men in het overige klei. Dit blijkt uit het volgende:
Klei uit de diamant-verw. Pijpaarde. Kaolin van St. Yrieix.
Aluinaarde. . 33,2 40,5 37,4 41,7
Kiezelzuur . . 48,7 59,5 62,6 58,3
81,9 100. 100. 100.
Waarschijnlijk heeft men de vaste stoffen met lijn-olie lang gekookt en alzoo de dikke verw bereid.
Meer voorwerpen van dien aard hier te bespreken, acht ik nutteloos. Men ziet, er is geen beginsel in: een metaal- poeder, oxyden, klei, kiezelzuur. Het is juist dit, wat mij geleid heeft tot nadere kennis aan hetgeen in gekookte lijn-olie kan en mag gemengd zijn ter bereiding eener goede verw, en aan hetgeen er in moet gemengd zijn, zoo men eene duurzame verw wil bereiden.
Waar over het materiaal der schilderkunst gehandeld wordt, bespreek ik nader eenige voorwerpen, waarvan er ook dienen bij het gewone verwen.