HET HARDER MAKEN VAN VERWEN.
Door chemische middelen kan men verw harder maken; harder nu van drooger geheel onderscheiden. Drooge verw is verw, die niet meer kleeft; harde, die meer weêrstand biedt.
Die kleine hoeveelheid Pb O, welke men bij het koken van olie inmengt, leidt de dissociatie der olie, leidt het droogen in, bevordert de wording van linoxyne; maar die kleine hoeveelheid loodoxyde vormt ook linoleas plumbi, die droogende wordt harde en brooze linoxas plumbi.
Hoe meer loodoxyde men alzoo kokende in lijn-olie doet opnemen, hoe harder verw.
Een ander chemisch middel, om verw hard te maken, is menie; daarover is vroeger gehandeld.
Maar er zijn andere stoffen, die eene verw-laag harder kunnen maken; niet hard in den zin van tevens broos te zijn; integendeel, men verlangt van verw steeds zekere elasticiteit: bij hout, om het inkrimpen bij droogte en het uitzetten bij vocht; bij metalen, om het uitzetten en inkrimpen bij hoogere en lagere temperaturen, zoodat de verw geene barsten bekomt en niet afspringt. Een mengsel, dat goed bereid is en hetwelk zoo veel en niet meer van een hard poeder bevat, dat het nog goed uitstrijkbaar is met de kwast, wordt nooit zoo broos, tenzij de laag begint onder te gaan, dat is, dat alle organische inmengselen beginnen ontleed te worden, of in die ontleding voortgaan.
Dit erkend zijnde, is het duidelijk, dat men door poeders van zeer harde voorwerpen in te mengen, de geheele laag harder, duurzamer maakt.
De buiten-verwen zijn aan allerlei wrijving blootgesteld: de regen wrijft, het zand dat opwaait, wrijft: hoe meer hard poeder men in de laag heeft geïncorporeerd, hoe minder nadeelig het uitwerksel van al die wrijving zijn zal. Wordt er al een buitenste laagje van de verw afgeschuurd: de harde deeltjes, die dan aan den dag komen, en wier onderste helft in de verw-Iaag geklemd blijft, bieden aan de wrijvende oorzaken krachtigen tegenstand.
Ook het oxyderen, in den zin van dat in
treedt, zoodra de verw geheel droog is, wordt door incorporatie van harde deeltjes verminderd, daar zij de lucht meer of min afsluiten.
Ziedaar ons dan nu in staat, om die ongelijksoortige voorwerpen te overwegen met kennis, die in nieuweren tijd zoo zeer zijn aanbevolen. Ik wil ze kort doorloopen (bl. 242).
Onwaar zijn alle uitventingen, dat men van enkel gekookte lijn-olie door ijzer-menie, zink-wit, zink-grijs enz. de beste verwen bekomen kan. De lijn-olie moet loodoxyde houden of bekomen, en ik weet alsnog niets beters voor gewone verw aan te bevelen, dan zulke gekookte lijn-olie, die gekookt is met menie en die bij het koken 3 p. c. meer of min loodoxyde bekomen heeft, en bovendien eene hoeveelheid metaaloxyde ter pleister-vorming, bl. 249 vermeld.
Die van deze basis afwijkt, hij moge verdoold geraken in de warreling der oneindige siccatieven: eene beste verw bekomt hij niet. Men kan met zinkoxyde, met ijzeroxyde, met andere stoffen verwen bekomen; maar zonder koken met menie en zonder eene zekere hoeveelheid loodoxyde is de verw veel minder goed, dan zij wezen kan.
Ik ga uit van eene goed gekookte, loodhoudende olie, die overigens ter pleister-vorming genoeg metaaloxyde houdt. Daarin kan men nu stoffen corporeren om te dekken, om te kleuren, om hard te maken.
Loodwit, menie, loodoxyde daarbij gemengd, dekken zeer goed, maar zij zijn geen van allen hard.
Zinkoxyde is niet hard, maar geeft eene witte verw, die door HS niet aangedaan wordt, voor zoo verre zij Zn O bevat, wel voor zoo verre de verw loodhoudend is.
Zink-grijs (Zn voornamelijk) kan geen voordeel hebben.
IJzer-menie bevat } kiezelzuur, dat hard is, en overigens vooral ijzeroxyde. IJzer-menie is tot harder maken van eene loodhoudende verw uitnemend; zonder eene zekere hoeveelheid loodoxyde, is ijzer-menie echter voor eene beste verw niet voldoende. Veelal gebruikt men de ijzer-menie met enkel gekookte lijn-olie, ± 3 p. c. loodoxyde bevattende.
Diamant-verw — zij dient, om met gekookte lijn-olie gemengd, gebruikt te worden — bevat veel klei met ijzeroxyde, en in die klei is zeer veel hard kiezelzuur. Zij moet eene harde verw geven.
De ijzer-verw is loodwit houdend, en in zoo verre best. Het zwaarspath maakt de gedroogde laag hard; het zink- metaal daarin kan het roesten van het ijzer tegengaan; kan hier opgenomen in den zin, dat ik er geene ervaring van heb.
Ik heb bij al die als geheimen verkochte mengsels, noodwendig, uit het oogpunt der wetenschap en der toepssing, de vraag moeten stellen: kan men al die mengsels niet missen? De wetenschap, zal zij haar pligt doen, moet geheimen ontdekken en de praktijk, zoo mogelijk, boven de geheimen plaatsen.
Dat doet zij, zoo zij de grondslagen vaststelt van hetgeen in de toepassing wordt aangewend.
Welnu: op 100 d. goed gekookte lijn-olie is eene zekere hoeveelheid loodoxyde of eene andere metaalbasis noodig in elke beste verw; dat is de grondslag. Doe dan in die verw een hard onschuldig poeder, goed fijn gemalen, naar eene kleur, zooals gij verkiest, en zooveel als kan, om de verw goed uitstrijkbaar te maken, en gij zijt los van alle geheimen.
Ik heb de volgende mengsels gemaakt en daarmede gever wd. Zij zijn bereid in den aan vang van mijn onderzoek, toen ik nog niet wist wat verw was. Ik gebruikte gewone gekookte lijn-olie van den handel, die 2,6 p. c. loodoxyde houdt. In alle volgende mengsels denke men zich 100 d. van die olie.
N°. 1. gekookte lijn-olie alleen.
„ 2. 5 d. menie.
„ 3. 5 „ „ en 200 d. fijn zand.
[marg. 17]
Nc . 4. 5 d. menie en 50 d. gebrande pijpaarde.
M 5. 25 99 99 99 50 99 99 99
99 6. 25 99 99 99 50 99 99 „ en 40 d. zand.
99 7. 5 99 99 99 40 „ ijzer-menie van Auderghem.
99 8. 25 99 99 99 40 99 99 >9 99
99 9. 20 99 99 99 100 99 99 99 99
99 10. 40 99 99 99 100 99 99 99 99
99 11. 65 99 99 99 100 99 99 99 99
99 12. 90 99 99 99 100 99 99 99 »9
99 13. 120 99 99 99 100 99 99 99 99
99 14. 20 99 99 99 50 „ poeder van eene roode dakpan.
99 15. 40 99 99 99 50 99 99 19 >9 99 99
99 16. 65 99 99 99 50 99 99 99 99 99 99
99 17. 90 99 99 99 50 99 99 99 99 99 99
99 18. 120 99 99 99 50 99 99 99 99 99 99
99 19. 120 99 99 99 100 99 99 99 99 99 99
99 20. 20 99 99 99 100 „ poeder van een klei-ijzersteen.
99 21. 40 99 99 99 100 99 99 99 99 99 99
99 22. 65 99 99 99 100 99 99 99 99 99 99
99 23. 90 99 99 99 100 99 99 99 99 99 99
99 24. 120 99 99 99 100 99 99 99 99 99 99
99 25. 20 99 99 99 100 „ poeder van lapis haematites.
99 26. 40 99 99 99 100 99 99 99 99 99
99 27. 65 99 99 99 100 99 99 99 99 99
99 28. 90 99 99 99 100 99 99 99 99 99
99 29. 120 99 99 99 100 99 t 99 99 99 99
99 30. 40 99 99 99 100 „ poeder van magneet-ijzersteen.
99 31. 40 99 99 99 100 „ poeder van 1 blaauwen baksteen.
99 32. 40 99 99 99 100 „ poeder van daklei.
99 33. 40 99 99 99 100 „ poeder van roode dakpan.
Deze verwen zijn uitgestreken op ijzeren platen, deels met zwavelzuur gezuiverd (waarover nader), deels ongezuiverd, den 14 Mei 1864, de 4 laatste den 18 Mei. Den volgenden dag waren zij, als N°. 1 de olie alleen, alle droog.
N°. 2 heeft als verw geene waarde, zij dekt te weinig, evenzoo N°. 3, 4, 5, 6 dekken niet genoeg. .
N°. 7 en 8 voldoen zeer goed, vooral N°. 8.
N°. 9—13 zijn zeer goed; er is geen verschil in dekkend vermogen te zien.
N°. 14—19 voldoen in klimmende mate in het dekken.
N°. 20—24 evenzoo.
N°. 25—29 dekken uitnemend.
N°. 30—33 evenzoo.
Ik zal het wel nalaten, den 5 Maart 1865, waar ik dit afsluit, eenig finaal oordeel te vellen over een van deze verwen, wat het aanhechtend vermogen en de hardheid, wat het bestand zijn tegen weder en wind betreft. De verwen zijn alle te jong, om ze te beoordeelen uit deze oogpunten. Dit mag ik zeggen, dat zeer vele daaronder schijnen een maximum van hardheid (dit woord nu genomen in den zin, dien het hier heeft) te erlangen, en dat ik, na deze eenvoudige proeven, genomen met gekookte lijn-olie en menie en voorwerpen, waaronder er zijn, die bijna niet de minste geldelijke waarde hebben, niet meen, dat men, om hardheid aan eene verw te geven en haar zeer dekkend te maken, waar de kleur onverschillig is, naar iets anders behoeft uit te zien, dan naar poeder van dakpannen of gebranden blaauwen steen, of gebranden klei-ijzersteen, en men alle geheimen missen kan.
Sommige der genoemde verwen waren te dik, maar het verdient toch opmerking, dat ook de dikste zoowel als de dunste op ijzer even goed aanhechten.
De ijzeren plaatjes waren alle slechts aan de eene zijde geverwd, aan de andere niet. Zij hebben maanden aan weêr en wind, aan regen en zonneschijn blootgestaan. De niet geverwde zijde is bij alle met eene dikke roest- laag bedekt, en op de geverwde zijde ziet ilien geen spoor van loslaten der verw of van roest.
Veel omslag is er dus voor eene nuttige verw, waar de sierlijkheid geene eischen stelt, niet noodig; maar drie dingen houde men vast:
1°. Gekookte lijn-olie, goed bereid, en 2—3 p. c. lood- oxyde houdende.
2°. Eenig loodoxyde toe te voegen als poeder (hoe veel als minimum moet ik aan de ervaring overlaten; menie acht ik het best <)).
3°. Een hard indifferent poeder inmengen, zoo fijn mogelijk gemaakt, en daarvan zooveel nemen, als met de verw nog goed uitstrijkbaar is.
In waarheid is het hier medegedeelde niet nieuw, in zooverre de gewoonte oud is, om, waar het om eene duurzame verw te doen was, op de laatst aangebragte laag, dadelijk na het verwen, zand te strooijen. Maar deze nuttige methode is te weinig algemeen bekend geworden.
In de Handleiding tot het maken van berekeningen voor timmerwerk enz., van BRAACX, Rotterdam 1857, bl. 91 en volg., vind ik aangegeven, dat men voor verwen aan poedervormige stoffen op 100 d. olie gebruikt, voor verschil-
Loodwit . . . 283 d.
Chromaat geel 250 „
Chineesch geel 192 „
Gele oker. . 192 „
Eruine oker 192 „
Keulsche aarde 167 „
Gebrande omber. 135 „
poedervormige stoffe afzonderlijk:
Menie 200 d.
Zwartsel 10 „
Berlijnsch blaauw. . 100 „
Bergblaauw 100 „
Vriesch groen . . . 200 „
Bremer groen . . . 167 „
Spaansch groen . . 167 „
135 „ Parijsch groen . . . 200 „
167 „ Terra verta . 200 „
167 „ Chromaat groen. . 333 „
2)
1) Tusschen de verwen, die veel en die minder menie hielden, heb ik geen verschil gezien in hardheid of duurzaamheid in de ver- loopen maanden.
2) -f- 10 d. krijt.
In al die voorschriften is geen enkel chemisch beginsel; ik heb ze uit de praktijk genomen, zooals zij daar dienen voor goede dekkende verwen.
TV zwartsel (zwart heet het) van de olie geeft eene armoedige verw, die enkel werkt door haar gehalte aan gekookte olie, loodoxyde houdende. De ombers (135), de gele en bruine oker (192) zijn als verwstoffen van dezelfde waarde.
Berlijnsch blaauw en bergblaauw (elk a 100), Breraer groen, Spaansch groen (elk a 167) zijn tot die hoeveelheid door niets geregtvaardigd, tegenover chromaat geel (250) en chromaat groen (383).
Doodekop en vermiljoen (167) verschillen volkomen onderling, en loodwit (288) en menie (200) zijn geheel en al willekeurig.
Uit deze voorschriften blijkt genoeg, dat de techniek in deze geen rigtsnoer heeft.
Een algemeen resultaat vloeit er echter uit voort, namelijk: meng maar met goed gekookte lijn-olie wat gij verlangt, en zooveel gij verlangt: het zal eene bruikbare verw geven, zoo zij op 100 d. olie 100 a 200 a 800 d. van eene poedervormige stoffe ingemengd heeft.
Ik mag intusschen niet verzuimen op te merken, dat vele der hier genoemde verwen zoo gemengd zijn, om de kleur en om het dekken, en niet enkel uit het oogpunt van eene duurzame verw te geven; voorts, dat veelal gemengde verwen gebruikt worden en hier voorschriften gegeven zijn van elke stoffe afzonderlijk.