VERNISSEN.
Een paar woorden over de vernissen mogen nog eene plaats vinden.
Al wat na droogen glans geeft aan een voorwerp, noemt men vernis. Een grenzenloos aantal oplossingen is daartoe in gebruik; onder de menigte zijn echter weinige goede.
De voorwaarden tot het bekomen van een vernis zijn, eene vloeistof, die een vast ligchaam oplost en later verdampt, onder het terug laten van dat vaste ligchaam in eene zamenhangende, glanzende, niet brooze laag.
Dat laatste nu is moeijelijk te verkrijgen. Alcohol, vlug- tige olieën van het plantenrijk, als terpentijn-olie, of van drooge destillatie, als benzol en aanverwanten, lossen harsen op, en, die oplossingen in dunne lagen gebragt, blijft, na verdamping der vloeistof, de hars over. Maar al bekomt men alzoo eene hars-laag, die glanzend is: dikwerf verkrijgt zij barsten; de hars alleen is te broos.
Terpentijn-olie is in het algemeen een best solvens voor harsen; er blijft na verdamping der terpentijn-olie, met de hars een deel terpentijn-balsem (Venetiaansche terpentijn) over, waardoor de broosheid der hars verminderd wordt. Maar zulk een vernis blijft dikwerf lang kleverig of wordt het door warmte. - Eindelijk barst het ook.
Zoo is er dan een tal van voorschriften voor vernissen gegeven, het een beter dan het ander, of omgekeerd.
Ik zou over die vernissen geheel gezwegen hebben, als niet behoorende tot mijn onderwerp, zoo in die vernissen niet ook gekookte lijn-olie ware opgenomen. Gekookte lijnolie, dat is nu weder met loodoxyde gekookte, die alzoo op zich zelve droog wordt, en na dat droogen nooit eene brooze, voor barsten vatbare laag nalaat: dat veêrkracbtig mengsel van elaïnezuur, palmitinezuur en myristinezuur houdende linoxyne en anhydride van lijn-oliezuur. Gekookte lijn-olie, hars en terpentijn-olie kunnen nooit vormen eene laag, die barsten geeft, maar — wij hebben het bl. 268 gezien — zij droogt steeds trager dan lijn-olie alleen. Men noemt ze olie-lak-vernissen. De harsen, daartoe dienende, zijn copal, barnsteen, dammarhars, asphalt. Men smelt de hars door vuur, doet er de gekookte lijn-olie warm bij, en doet het eenige minuten zamen koken. Bij de meer of min bekoelde massa voegt men terpentijn-olie, b. v. 1 d. hars, 2—3 d. lijn-olie, 3—4 d. terpentijn-olie.
Men bekomt alzoo beste vernissen, die echter, zooals gezegd is, niet snel droogen.
Naar WALTON ') bereidt men een lijn-olie-vernis, door lijn-olie te doen oxyderen en het product in houtgeest of alcohol enz. op te lossen. Men bekomt alzoo een vernis, dat snel droogt en een buigzaam bekleedsel geeft.
Om de lijn-olie daartoe te bereiden voert hij over de olie, over eene groote oppervlakte verdeeld, warme lucht, en wel lucht van 100°—1J7° C. Intusschen wendt hij hierbij tevens acetas plumbi aan. Voor dat de over- en doorvoering van warme lucht aan vangt, worden 5—10 p. c. aceta3 plumbi tot de lijn-olie gevoegd, en deze daarmede innig gemengd in een eigen apparaat, hetwelk ik hier voorbij ga. Het loodzout heet daar aangewend te worden „ter voorloopige verdikking der olie en ter verandering van haar in vernis.” Het is alzoo geene aanwending van warme lucht op olie alleen, maar op olie en acetas plumbi, waarvan het azijnzuur door de warme lucht verdampt en Pb O overlaat, dat verzeept (bl. 215).
Maar WALTON bereidt ook eene enkel gekookte lijn-olie en voert daar lucht door en over, maar nu niet hooger 1
1) WACHNEB’S Jahresb., 1860, S. 549.
verwarmd dan tot 100°. Dit vernis is donker; het eerst
genoemde niet.
Het overvoeren van verwarmde lucht over de olie wordt verkregen door geweven voorwerpen in de olie te dompelen en in eene ruimte, waarin warme lucht geleid en
vernieuwd wordt, te voeren. Na 24 uren is de eerste laag gedroogde olie geworden. Men dompelt het weefsel weder in de olie en herhaalt dit. Na eenige weken is de laag
dik genoeg. Men perst nu het weefsel tusschen warme cylinders en verwijdert alzoo de gedroogde olie, die nu voor het gebruik geschikt is.
In wezen is deze methode het bereiden eener oplossing van linoxyne en de daarbij vrij wordende vette zuren, elaïnezuur enz., in lijn-olie, met andere woorden niet ge-
heel, maar gedeeltelijk droog geworden lijn-olie. Haar gebruik in eene oplossing in houtgeest of alcohol moet leiden tot het bekomen van een goed vernis.
Om de voor de inademing onaangename, soms schadelijke hoedanigheid van met terpentijn-olie aangemaakte verwen te ontgaan, heeft DORANGE ') het volgende mengsel aanbevolen:
Zinkwit 494
Lijm 15
Water 819
Lijn-olie 128
Vette olie (met loodglid gekookt). . . 7
Potasch 12
Siccatief van BARRUEL 17 1 2)
Azijn 8-
De lijm wordt in het water opgelost, daarbij de lijn-olie
en de vette olie gemengd, dan 5 minuten gekookt, een
weinig bekoeld, dan de azijn en het siccatief toegevoegd,
eindelijk het zinkwit, alles onder roeren en wrijven.
1) WACHNEB’S Jahresb., 1861, S. 636.
2) Siccatieven, bl. 231.
De verw is zonder glans, hetgeen men als verw van luxe tegenwoordig wenscht. Waarom men eenigen tijd geleden glanzende verw alleen goed achtte, en nu weder niet glanzende begeert, vind ik nergens opgeteekend. Maar de luxe leeft van wispelturigheid.
Eene glanzende verw wordt bekomen uit:
Zinkwit 270
Lijm 3
Caoutchouc 13
Water 125
Lijn-olie 560
Vette olie 5
Loodglid 5
Colophonium 19.
Het caoutchouc wordt in een deel der lijn-olie opgelost door koken, dan het overige der olie toegevoegd, dan de vette olie en het loodglid, vervolgens de lijm in het water
opgelost. Dit laat men drie uren koken en voegt er dan de hars en het zinkwit bij.
Mij komen die mengsels voor als de oude recepten in de geneeskunde. Zij bewijzen de armoede der praktijk, de absentie van kennis, de zucht om door complicatie te ge-
raken tot hetgeen alleen door eenvoudigheid te bereiken is. Eene chemische verklaring van hun bestaan is noch noodig, noch nuttig.
De lijm zal aan hetgeen na droogen overblijft, zekere weekheid geven; maar om haar ligt intredend chemisch mouvement ook kunnen schaden in de verw. De lederachtige linoxyne, uit enkel droogende olieën wordende, en het anhydride van lijn-oliezuur van gekookte olie voldoen genoeg aan hetgeen lijm geeft.
De waterdigte verw van DONDËINE i) is een mengsel, waarin men vindt: 15 pond lijn-olie, 15 pond witte dennen 1
1) Uittreksels Kon. Inst. van Ingenieurs, 1859—1860, p. 149.
hars of elke andere (?) harsachtige stof, 5 pond teer (welke ?), 12 pond zinkwit of loodwit, 10 pond menie, 4 pond bezinksel van verwen , 6 pond cement (welk ?), 8 pond ijzer- oxyde, 2 pond gutta percha, gom of timmermans lijm, 6 pond gebluschten kalk, 15 pond talk, 2 pond goudglid.
Men mengt dit alles zamen en verdampt op een zacht vuur TV van het geheel. Er blijft een vloeibaar deeg over, hetwelk, warm aangewend, dun vloeibaar is en met eene kwast kan uitgestreken worden. Zal het koud worden aangewend, dan verdunt men het met olie, die met goudglid of terpentijn-olie gekookt is, en strijkt het dan in eenigzins dikke lagen met de kwast uit. In de vrije lucht kan deze verw aan alle jaargetijden worden blootgesteld, en neemt met der tijd de hardheid van metaal aan.
De verw kan gekleurd worden met kleurmiddelen. Zij zou voor muren, dakleijen, voor hout en ijzer even dienstig zijn.
Dat dit mengsel alweder eenvoudiger kan wezen, is duidelijk: goudglid, menie en (zinkwit of) loodwit zullen wel alle drie niet noodig zijn; ijzeroxyde kan zeker zinkwit vervangen; gutta percha, of gom, of timmermans lijm is zeker in de toepassing niet hetzelfde.
Als voorbeeld geef ik hier een woord weder over een steendruk-vernis van LEMERCIER <). Het voorschrift luidt: 24 d. lijn-olie, 4 d. week brood, 4 d. uijen en of 3, of 6, of 9 d. blonde hars, naarmate men een vaster vernis begeert.
Men kookt de lijn-olie, laat die vlam vatten, eenigen tijd branden, dekt de olie en bluscht de vlam, voegt er de genoemde voorwerpen in, de hars het laatst, laat weder een oogenblik het mengsel vlam vatten en bluscht op nieuw.
Voorbijgaande vele bijzonderheden, blijkt het, dat de hoofdzaak hier is: bereiding van sterk gekookte lijn-olie en oplossing van hars daarin; het overige is „avontuurlijk” (bl. 207). 1
1) Tijdschrift Nijverheid, Deel 2, p. 10), 1834.
Een voorschrift van dammar-vernis is het volgende 1), naar MILI.ER : Een pond dammar-hars wordt in poeder met een deel van 1 pond terpentijn-olie in een vertind vat gekookt, tot men den bodem helder zien kan. Bij het bekoelde wordt het overige deel der terpentijn-olie gevoegd, en vervolgens door vilt doorgezegen. Dit is een goed doorschijnend vernis.
Om het meer hardheid en duurzaamheid te geven, bereidt men van * pond beste copal en 8 lood lijn-olie- vernis een mengsel, voegt daarbij 1 pond van het genoemde dammar-vernis en de gevorderde hoeveelheid terpentijn-olie, om het vernis goed te kunnen uitstrijken.
Een vernis, om ijzer of staal te bedekken, zonder dat de oppervlakte den metaalglans verliest en toch volkomen tegen roesten beschut is, wordt naar WOLF aldus zamen- gesteld: 5 d. lijn-olie-vernis (lijn-olie met loodoxyde gekookt) worden met 4 d. terpentijn-olie gemengd. Het aldus verkregen vernis ontneemt niets aan den metaalglans van ijzeren of stalen voorwerpen 1 2). Het is een best vernis.
HTDE 3) geeft de volgende methode aan, om een goed lijn-olie-vernis te bereiden. Lijn-olie wordt in een ijzeren of koperen ketel met deksel 3 uren gekookt, de damp nu aangestoken, het branden 10 minuten onderhouden en door het deksel op te leggen gebluscht. De bewerking is goed volbragt, indien na een kwartier uurs een druppel der olie op eene glasplaat gebragt, niet meer vloeit.
Is het geheel tot 25—30° bekoeld, zoo voegt men er zoo veel terpentijn-olie bij, tot het genoegzaam vloeibaar is, om uitgestreken te worden. Men filtreert door flanel. Het vernis heet bruin, maar het zal wel zwart zijn.
Behalve de terpentijn-olie houdt dit voorschrift van HIDE
1) Tijdschrift Nijverheid, 2“ Reeks, Deel 6, p. 346, 1858.
2) Tijdschrift Nijverheid, 2? Reeks, Deel 6, p. 346, 1858.
3) Polyt. Centr. BI., 1855, S. 281.
het midden tusschen enkel gekookte olie en drukkers-inkt. Een deel is C32 H27 O3 geworden, nog opgelost in een deel onveranderde lijn-olie, waarin nog eene zekere hoeveelheid palmitine, myristine en ook welligt nog elaïne zal voorkomen.
De terpen tijn-olie maakt de gekookte lijn-olie beter uit- strijkbaar. Het moet, afgescheiden van de donkere kleur, een best vernis zijn.
Harszure metaaloxyden zijn door MONSEL <) als verw- stoffen aanbevolen. Colophonium wordt in eene oplossing van koolzure soda opgelost, en deze oplossing door oplossingen van metaaloxyden nedergeslagen. De praecipi- taten gespoeld en gedroogd, worden fijn gemalen en dienen dan ter oplossing in droogende olieën als verwen.
Men raadplege verder over hetgeen tot deze voorwerpen behoort, de technische werken 1 2 3).
Steen/colen-teer. — Door de Heeren GROTHE en VAN MAANEN is sedert eenige jaren eene soort van zwart ijzerlak bereid 3), hetwelk zeer wordt geroemd. Het droogt snel, behoudt na het droogen veel glans, en dekt reeds bij eene enkele laag genoeg, om het roesten van ijzer te beletten, zonder eenige aanwending van menie of andere verw. Binnen ’s huis aangewend, heb ik van dit vernis zeer goed gevolg gezien.
Zoo ik mij niet bedrieg, is dit vernis bereid door verhitting van steenkolen-teer in een destilleer-toestel, en heeft men de vlugtigste brand-oliën afzonderlijk opgevangen, daarna de minder vlugtige; heeft men bij het overblijvende koolhoudende hars-mengsel genoeg van de vlugtigste brand-
1) WACHNEB’S Jahresb., 1859, S. 591.
2) In kort bestek vindt men vele voorschriften bijeen in Dr. E. WINCKLEB die Lack- und Fimiss-Fabrikation, Leipzig 1860. J. FONTENELLE , Handbuch der Oelfabrikation und Oelreinigung von J. KNACKEB, mit Atlas, Weimar 1864.
3) Notulen der vergadering van het Kon. Inst. Ingenieurs, 12 Junij 1862, p. 231.
oheën gedaan, om er eene dunne oplossing van te bereiden , die zuiver zwart is, dan kan uitgestreken worden, en in de lucht vrij spoedig is droog geworden.
Het vernis van de Heeren GROTHE en VAN MAANEN laat bij destillatie de helft aan vaste stoffen over; steenkolenteer uit de gas-fabriek alhier ongeveer f.
Op glazen platen van 150 □ centim. zijn den 20 April de volgende hoeveelheden der volgende stoffen gedaan, en, om het droogend vermogen te bepalen, zijn zij nu en dan gewogen. Zij verloren in gewigt wat is aangegeven, buiten de zon gehouden in de gewone temp.:
[marg. 18]
Vernis van de Heeren GEOTHE en VAN MAANEN. Steenkolen
teer. Steenkolen-teer met terpentyn-olie. Steenkolen-teer met benzol.
20 April 1,248 3,856 2,787 2,323
22 99 0,293 0,325 0,462 0,363
23 99 0,003 0,045 0,025 0,040
26 99 0,015 0,116 0,056 0,061
30 99 0,002 0,066 0,042 0,042
4 Mei 0,003 0,035 0,026 0,025
7 99 0,002 0,027 0,016 0,005
14 99 0,003 0,034 0,032 0,040
21 99 0,008 0,050 0,029 0,020
28 99 niets 0,016 0,009 0,005
11 Junij 0,004 0,006 0,014 0,008
18 99 0,003 0,004 0,006 0,005
26 Julij 0,005 0,028 0,025 0,025.
Uit deze uitkomsten ziet men dadelijk:
1°. Dat het vernis der Heeren GROTHE en VAN MAANEN in 24 uren droog is, maar dat het na 3 maanden nog vlugtige deelen verliest, en dus steeds drooger, dat is tevens ook, harder en broozer wordt.
2°. Dat steenkolen-teer veel langer tijd behoeft, om te droogen; den 4den Mei was zij nog niet hard.
3°. Steenkolen-teer met terpentijn-olie verliest de eerste 24 uren zeer veel, en houdt dan ongeveer gelijken tred met steenkolen-teer, de hoeveelheden in aanmerking ge-
nomen: 3,856 en 2,787 hebben van 23 April tot 26 Julij verloren 0,427 en 0,280. Den 4den Mei was dit mengsel nog niet droog.
4°. Steenkolen-teer met benzol, den 4den Mei evenmin droog, verhoudt zich na de eerste 24 uren weder bijna als steenkolen-teer. 2,323 verloren van 23 April tot 26 Julij 0,276.
Het vernis der Heeren GROTHE en VAN MAANEN bevat slechts 0,2 p. c. onverbrandbare stoffen, meest ijzeroxyde.
Omtrent eene driejarige ervaring van het vernis der Heeren GROTHE en VAN MAANEN, teekent de Heer w. T. KOSTER aan J), dat het boven vuurlak te stellen is in het roest weren, maar na drie jaren door ééne laag het roesten niet heeft kunnen tegengaan. De Heer KOSTER geeft de voorkeur aan menie-verw. IJzeren voorwerpen, staande naast die, welke met het vernis der Heeren GROTHE en VAN MAANEN bedekt waren, en welke eerst met menie en daarna met Spaansch groen, zwartsel en lijn-olie geverwd waren, waren roestvrij gebleven.
Spaansch groen is intusschen op ijzer te ontraden, zooals alle verwen, die zuren houden.
Mij komt dit oordeel niet genoeg gegrondvest voor. Eene laag van het vernis der Heeren GROTHE en VAN MAANEN mag niet vergeleken worden met twee lagen verw, de onderste menie-verw.
Ik heb er geene ervaring van, die in elk geval ook eerst na jaren verkregen worden kan. De zonne-warmte zal het vernis wel verdragen, maar hoe het zich daarna, als het de vlugtige deelen verloren heeft, houden zal, is mij onbekend.
Ik hecht veel aan steenkolen-teer ter bedekking van ijzer. De niet zeer vlugtige stoffen wensch ik er in, b. v. hetgeen men paraffine noemt, zal de brandharsen week hou- 1
1) Notulen der vergadering van het Kon. Inst. Ingenieurs, tt Nov. 1862, p. 85.
den, na het verdampen van het benzol enz. De brand- olieën van steenkolen-teer gaan het roesten tegen; in het najaar of voorjaar, niet in den zomer aangebragt, bladert steenkolen-teer niet. Zij hecht aan ijzer sterk, geeft een waterdigt vernis na droogen en is zeer goedkoop.
Een ijzeren hek, drie jaren geleden met laag steen- koleu-teer bedekt, is nog intact, geheel roestvrij en behoeft nog niet geteerd te worden.
Misschien is steenkolen-teer de beste ijzer-verw, maar zij moet niet in te dunne lagen aangebragt worden. IJzeren platen met steenkolen-teer geverwd en aan de lucht blootgesteld met die, welke bl. 258 genoemd zijn, hadden zich niet goed gehouden. De laag was intusscheu slechts eenmaal aangebragt.
Of zij hout beter of minder beschut dan gewone teer, durf ik niet beslissen. Maar dat Zweedsche teer voor hout beter is dan de beste verw, heeft eene breede ervaring beslist. Alle brand-olieën gaan organische omzetting tegen. Phenylzuur bewaart het vleesch tegen bederf en verwoest het uiteinde der zenuw van uwe kies, zoo die hol is, en helpt u van kiespijn af. De brand-olieën van het licht-gas, zoo de gas-buizen lek zijn, vernietigen uw geboomte: brand- olieën stremmen elke scheikundige omzetting; zij zelven zijn conservatief en maken het alles, waarmede zij in aanraking komen. In België ging men zoo verre, van er een middel in te zien tegen mazelen, en tegen kroep zouden zij ook al heilzaam zijn.
Zoo zoekt de geneeskunst als de verwkunst misschien wel iets te veel.