[Tweede deel]
Zinnebeeld Op de Verhandeling der Afbeeldsels.
HIer zit de Natuur met haare veelvuldige borsten; en naast haar staat een Kind, 't welk het kleed van haare schouderen afligt. Aan de andere zyde staat de Waarheid, die haar een spiegel voor houd, in welke zy zich tot het middellyf spiegelt; schynende zy daar over verwonderd te zyn. Op de lyst dezer spiegel ziet men een verguld palet en penceelen. De waarheid heeft een boek en palmtak in de hand.
Uytbreiding.
ZOo ver de mensch, Godts beelt, verwint
Al wat men op de werrelt vint,
Al 't zichtb're, op doeken en paneelen
Gemaelt door Kunstige Penceelen;
Zoo verre ryst de roem en lof
Der Kunst, die hem naar 't leven trof,
Ver boven alle Schilderyen
Van alle niewe en oude tyen.
Zy maalt, geroert van hemelsch vuur,
De kracht der wondere Natuur,
En Majesteit, die in het wezen
Van 't manlyk schepsel is te lezen.
Daar 't aangezicht den geest verbeelt,
Aan 't ryzig lichaam meêgedeelt,
Den geest afdalende van boven,
Om zynen Schepper steedts te loven.
Hier volgt de wakk're Schildergeest
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
David van Hoogstraten
[p. 4]origineel
De nutte les, en juisten leeft,
Om niet in 't wilt van 't spoor te dwalen,
Maar 't leven kunstig t' achterhalen:
Daar hem in 't geen hy dus bewerkt
De hand der Artsen leid en sterkt,
En leert, hoe 't lichaam het bewegen
Van Spier en Zenuw heeft gekregen,
En hoe 't gebeente, op zyne maet
In evenredenheid bestaet,
Om by het net bestek te blyven,
En wangestalte te verdryven.
Dan vordert hy, en meer verlicht
Vertoont ons in het aangezicht
De blyschap, die daar uit komt schynen,
Of haat of vrees, of droeve pynen;
Zoo dat het beelt maar spraak ontbreekt;
En anders niet. De Schilder steekt
En munt dus uit door zyne streken,
Zyn grooten meester afgekeken,
En looft uit dankb're eerbiedigheid
De hand, waar door hy is geleid;
Die hem behoedde in duisternissen,
Om noit den rechten weg te missen.
Maar hoe beloont hy naar den aart
LAIRESSE, die geen moeite spaert
Om 't werk, na zoo veel kunstbedryven,
Nog voor den naneef te beschryven,
Den naneef, die bevryt van nyt,
Gelukkig achten zal den tyd,
Die dezen Fenix bracht in 't leven?
Wiens naam de werrelt om zal zweven,
En tarten zal den roest, en brant,
Zoo lang de werrelt blyft in standt.
D. van Hoogstraten.