Groot schilderboek.
Twaalfde boek.
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
Jan Goeree
Verhandeling van de Bloemen.
Eerste Hoofdstuk.
NAdemaal de Lente het vermaakelykste getyde des jaars is,+ is het geen wonder dat de bloemen, boven alle voorwerpen, aan de menschen zo behaagelyk voorkomen, niet alleen de leevendige bloemen, maar ook de geschilderde, al waren zy noch zo slegt gehandeld; zullende veele lief hebbers die dikwils stellen boven een deftig en konstig Stuk, 't zy historie of landschap, van een beroemd Meester gemaakt.
Het is aanmerkelyk, dat van zo veelerley verkiezingen, als'er in de Schilderkonst zyn, geene zo feminin, of een'vrouw meest eigen, is, dan deze. De redenen daer van zyn zo begrypelyk, dat ze geene+ uitleggingen van nooden hebben. Het is ook aanmerkelyk, dat van zo veelderley byzondere verkiezingen de eene zo volmaakt is als de andere, wel te verstaan ten opzichte van de Konst, al waar die noch zo enkeld: en schoon de zelve maar een kleen gedeelte van het geheel is, echter is zy met zo veele begaafdheden verzeld zonder het minste onderscheid: want gelyk een bos druiven volmaakt is, zo is de minste korn desgelyks volmaakt. Doch niet tegenstaande d'eene en d'andere eene en de zelve regels onderworpen zyn, zo wel in een deel als in 't geheel, en d'eene zo wel als d'andere zyne konst verstaat, kan echter iemand, die zich van jongs af tot deze of geene enkelde verkiezing begeeven heeft, hoe verre hy daar in ook moge zyn, niets buiten de zelve maaken dat goed is. Wy hebben veele voorbeelden, dat fraaye en doorluchtige Meesters van het generaal tot enkelde verkiezingen met uitmuntendheid zyn overgegaan, maar geen van een enkelde tot het generaal als met schande. Ik reken schande een slegte ruiling, gelyk goud tegen koper, of lekkere wyn+ tegen water. De eerste zyn ontelbaar, zo Italiaansche, Fransche, als Nederlanders; maar van de twede eenige weinige, waar van Verelst
+
Inleiding.
+
Het Bloemschilderen maar een kleen gedeelte van de Schilderkonst zynde, is echter volmaakt.
+
De Schryver houd Verelst voor den vermaardsten.
[p. 356]origineel
+alleen de kroon spant tot verwondering van de geenen die hem in zyn bloemtyd hebben gekend. Ja indien'er een doorluchtig Bloemschilder is geweest, zo was hy het. Noch Mario de Fiori, noch Pater Segers, noch de Heem hebben het zo hoog gebragt: doch hy is eindelyk door zyne slegte ruiling van een aangenaame lente in een bedroefde winter vervallen en gesmoord. Dit voorbeeld heb ik byzonderlyk aangemerkt om twee redenen: ten eersten, om myne voorstelling te bevestigen; naamentlyk dat iemand, die het zwaarste in zyne macht heeft, heel gemakkelyk, ja zonder moeite, tot het minder kan geraaken, en het tegendeel niet zonder schade en schande: ten anderen, dewyl myn voorneemen is van de bloemen te handelen, om tot een krachtig voorbeeld van waarschouwinge te strekken voor de geenen die geneegen zyn met zulk een enkelde verkiezing hunnen tyd met voordeel te besteeden.
Het bloemschilderen is waarlyk een loffelyke studie, en, die zich daar wel in kwyt, en uitmunt, roemwaardig. Doch gelyk'er dubbelde en enkelde bloemen zyn, zyn'er ook tweederley Bloemschilders, de eenen enkeld en eenvoudig, en de anderen deftig en zinryk: maar van deze soort heeft men 'er zeer weinige, doch van de eerste overvloedig. Drie dingen zyn'er dan voornaamentlyk die een Bloemstuk goed +maaken; te weeten eerstelyk, schoone en uirgeleezene bloemen; ten tweeden, een goede schikking en harmonie; en ten darden, een zuivere en malsse penceel. Wat ik nu met het eerste meen, is dat de bloemen in grootte en schoonheid uitmunten, of in achting zyn, en geen slegte of gemeene. Wat ik met het tweede verstaa, is dat de bloemen, het zy leggende of staande, altyd hunne eigene hoedanigheid en forme behouden: dat die rond is, door een al te wilde sparteling noch driehoekig, vierkant, noch langwerpig schyne; waar door het mogt komen te gebeuren, dat men de eene bloem voor de andere zoude aanzien: dat de schoonste en aanzienlykste het meeste gezag hebben: en dat de eene by de andere gevoegd, een aangenaame vermenging van koleur doe voortkomen, welke het oog behaagt en voldoet; bestaande hier in, dat de geweldige en vlammende met de zwakke in zulker voegen geschikt zyn, dat het een lieffelyke regenboog kome te vertoonen: en eindelyk het derde, dat ieder bloem volgens haare natuur en eigenschap wel uitgedrukt werde; de eene dun, en de andere dikhuidig; de eene slap en leenig, en de andere dik en steevig; de eene glimmende, en de andere dof en zonder glans.
Nu zullen wy tot de zaak treeden, en aanmerken wat middelen 'er
+
Bloemschilder die'er ooit geweest is.
+
Waar in de deugd van een Bloemstuk bestaat.
[p. 357]origineel
zyn om een regten Bloemschilder te worden; niet gelyk ze ons gemeenlyk voorkomen, maar gelyk ze behooren te weezen om den naam van Meester te verdienen. Doch voor af onderstellen wy, dat men daar onmogelyk+ toe kan geraaken zonder een vaste en naauwkeurige tekening, en een grondige kennis van de Perspctief. Verders dient'er een goede weetenschap van de verwen by te weezen, te weeten die vast en bestendig zyn: waar na men ook noch zorgvuldiglyk acht moet geeven om de natuur der bloemen te onderzoeken en te handelen.
Die zich dan met een ernstig voorneemen tot deze verkiezing of+ oeffening wil begeeven, dient voor alle dingen noodzaakelyk een bloemtuin te hebben, en de zelve naarstig te bouwen, op dat hy, als de tyd van 't jaar zulks toelaat, altyd schoone en uitgeleezene bloemen moge verkrygen: want hoewel het modelleeren een groot hulpmiddel is om, wanneer het winter, en het leven niet meer te bekomen is, zich in zyne oeffening te konnen voortzetten, kan echter niemand zonder het leven onmogelyk tot die volkomenheid geraaken. Die een vaste en vlugge hand in 't tekenen heeft, en de waterverwen wel weet te gebruiken, heeft een dubbeld voordeel, konnende met'er tyd een schat van schoone gemodelleerde bloemen by een vergaderen, die van veele Konstlievenden gezogt, wel betaald, en in groote waarde gehouden worden. Aan het loof der bloemen is niet minder gelegen dan aan de bloemen zelve, vermits in het leven daar van verscheidene hoedanigheden en veranderingen van stoffe en koleuren zyn, die de naruurlykheid en aangenaame welstand in een Bloemstuk veroorzaaken.
+
Regelen die een Bloemschilder heeft waar te neemen.
+
Dat het onmogelyk is zonder het leven te gebruiken te regt te geraaken.
Van geschilderde Bloemen in Zaalen, Kamers, Gaanderyen, en voornaamentlyk tegen Plafonds tot cieraad dienende.
Twede Hoofdstuk.
EEn Meester, die zich in het bloemschilderen zoekt te kwyten,+ dient voor al zyne vlyt aan te wenden om het geen daar in lofwaardig is te betrachten. Wat groote dingen! wat heerlyke voorvallen zyn'er niet, waar in zich iemand kan beroemd maaken! Doch het bestaat niet altyd in bloemkranssen, pottjes, flesjes, vlinders, schoenlappers, vliegende torren, spinnewebben, noch droppeltjes water te verbeelden, of in lekkere pinceelen, noch schoone verwen, dat men de waereld zoekt te doen verwonderd staan. Diergelyke beu-
+
Een regt Bloemschilder moet zig niet ophouden aan gemeene dingen die den meesten tyd verbeeld worden.
[p. 358]origineel
zelingen zyn al te gemeen om plaats te vinden onder doorluchtige Geesten: zulke lange herhaalingen zyn al te verdrietig. Wat al voordeelen doen zich dagelyks niet op in paleizen, lusthoven, galderyen, en kamers om ons vernuft en schranderen geest werk te geeven? Stelt u maar eens voor een groots vertrek, van marmer opgehaald, met konstige schilderyen en basreléves gestoffeerd, waar in den meesten tyd jonge Heeren en Juffers maaltyd houden, en vrolyk zyn. Behang dat vry boven, en aan wederzyde der nissen, met fraaye en kloeke bloemfestonnen; tusschen de pilasters en over de bafreléves veel groen; doch daar landschappen zyn, wat minder, en op het wit marmer allerhande schoone gekoleurde bloemen. In tegendeel op het rood marmer, wit, geel, enz. na de regelen van de konst, en met groote partyen; dan eens licht groen, en dan weder donker loof, wanneer de zaak en de grond zulks vereischt. Doch van de gronden in 't algemeen, en de verscheidene koleuren der bloemen +daar op passende, zullen wy hier na in 't byzonder handelen. In de zolder dunne ranken of takjes van zwierig loof, mede op de zelve manier met bloemen, dan eens festons gewyze, en dan met boukets gevuld, hier en daar met lintjes of ringen vast, en op zommige plaatsen met uitspruitende takjes en loof van de grond af, welke hunne behoorlyke slagschaduwen weder op de zelve geeven, (het geen men door eenige zo gemaakte dingen door gebrek van 't leven op die wyze kan stellen) op dat zy zo veel te natuurlyker zullen schynen te hangen. Dusdanige bloemen en loof moeten krachtig en met een kloek penceel luchtig aangetast worden, echter in dier voege datze aan het werk schynen vast te weezen; wel acht neemende op de koleur, en licht of donkerheid van de grond, om daar op zodanige koleuren van bloemen te verkiezen als 'er toe dienen, ten einde zommige zich aan de grond schynen vast te hegten, en andere af te hangen. Indien men nu veele festons in een diergelyke plaats of kamer komt te hangen, moeten zy noodzaakelyk even lang, dik en vol, als ook eyen hoog en laag verbeeld worden. Wat kan het ons verscheelen, of den eigenaar bloemen, vruchten, of alle beide te gelyk van ons begeert? want de festons kan men ook vullen met persikken, abrikoozen, moerbeziën, +pruimen, &c. aan hunne takjes hangende. Boven de verbeelding van een Bachanaal voegen wel eenige wakkere trossen van witte en blaauwe +druiven met pynappelen vermengd. Op de Alcove kan men papavers van allerhande koleur, met slaapbollen geschakeerd, daar over laaten zwieren, mede hier en daar met linten en bandtjes vast gehegt, het welk aan die plaats best eigen is.
+
De Zolder.
+
Boven een Bachanaal.
+
Boven de Alcove.
[p. 359]origineel
Hoe zou zulk een soort van cieraaden niet aangenaam weezen, wanneer alles natuurlyk geschikt en geschilderd is, voornaamentlyk als het wel gedaagd, en de slagschaduwen op de grond naar behooren aangeweezen zyn. Waarlyk schoon het volk, of het gezelschap, hier voor gemeld, onder zich stof genoeg heeft om vrolyk te weezen, moet men niet twyffelen of de vrolykheid word door zulk een aangenaam gezicht verdubbeld. Neemen wy dan vlytig die gelegentheid waar, als het ons voor komt; oeffenende ons ondertusschen in dingen die ons daar toe helpen konnen om een kloeke handeling te verkrygen. Verwisselen wy onze kleene doeken en panneelen tegens heele wanden; onze flessen, en pottjes tegens vaazen; leggende onze futselheid af om een nieuwe en schoonder aan te neemen. Laat ons onderzoeken, wat voor bloemen schilderachtig, en welke de voornaamste zyn; als mede hunne zin, toeëigening en koleur by malkander voegende, benevens hunne bekwaame gronden.
Dat een regt Bloemschilder de Perspectief moet verstaan: als mede het misverstand in 't verbeelden van zommige oneigene dingen.
Derde Hoofdstuk.
WY hebben in 't voorige Hoofdstuk gezegt, dat een regt Bloemschilder de Doorzichtkunde noodzaakelyk dient te kennen; hoewel de meeste, 't geen te bedroeven is, die niet verstaan. De reden+ daar van, geloof ik, is dat zy oordeelen de zelve niet van nooden te hebben, en dat daarom deze verkiezing in de Konst zo veel gemakkelyker is als die der Historien, of eenige andere welke zonder Perspectief niet bestaan konnen, vermits in de zelve buiten tegensprecken meerder bywerk, als van Architectuur, Landschap, of andere voorwerpen die slagschaduwen veroorzaaken, by moet weezen; 't geen hun niet gebeurt: doch wanneer de nood vereischte, dat zulks hun al eens mogt voorkomen, alsdan konnen zy zich van andere, die het verstaan, laaten helpen. 't Is derhalven daarom dat zy zich met de Perspectief niet bemoeijen; laatende zich voorstaan, als zy maar een oogpunt hebben, dat zy dan behouden zyn, en zulks niet om de bloemen, neen, maar enkelyk om een hoek van een marmere tafel of steen daar zy een fles op zetten, als of het even veel waar hoe de bloemen gedaagd of geschaduwd wierden, deze van de zyde, die van vooren, d'eene van onderen, en d'andere van boven.+ Hier uit spruit het, dat in hunne Stukken doorgaans meer als
+
Reden waarom de Bloemschilders de Perspectief voor zich niet noodig oordeelen.
+
En de gebreken daar
[p. 360]origineel
een oogpunt is, ja dikwils zo meenige als 'er bloemen zyn: doch hoe kan het minder weezen, vermits zy veeltydts na hunne modellen schilderen; zettende een bloem, welke aan de regter zyde voor hen gestaan heeft, aan de linker, en die van de linker aan de regter zyde, ook wel onder of boven. Het scheelt hun niet; waanende, dat het niemand kan zien: en het is wel te gelooven, dat zy zelve het niet zien konnen.
+'t Is ook zeer oneigen 't geen zommige Bloemschilders doen, 't welk, myn 's oordeels, niet voorby gegaan dient te worden, ten einde men zich daar in 't toekomende voor wagten moge, om niet van verstandigen bespot en uitgelagchen te worden, naamentlyk dat, wanneer zy eenig glad ligchaam, als bloemflessen, goude, zilvere of kopere vaazen en potten na het leven schilderen, zy niet vergeeten de glazen van de kamer daar op te vertoonen, en zulks om te hangen in kamers en gaalderyen daar geen glaze vensters zyn: ten welken opzichte ik niet kan nalaaten een bovenmaaten naauwkeurig en uitvoerig Stuk van die natuur op te haalen, geschilderd door een zekere bekende Juffrouw, in het welk niet alleen eenige steelen van de bloemen natuurlyk en net door de glaze fles gezien wierden, maar daar en boven haar eigen conterfeitsel, zo als zy zat te schilderen, ja zodanig dat haar weezen genoegsaam te kennen gaf dat zy het was die daar binnen zat, als mede de vensters en ruiten van de glazen, en de lucht met wolken. Men behoeft niet te twyffelen, of zy niet getracht heeft haaren Meester in dat werk te willen overtreffen, ten opzichte van de subtielheid haarer gedachten. Dit voorval is niet ongelyk dat van een zekeren jongen Schilder, welke een spiegel vlak van vooren geschilderd, en al het geen zich achter hem daar in vertoonde, mede daar had in gemaakt. Hy kon den menschen niet wys maaken, dat het een Spiegel wilde weezen, schoon het heel somber en dommelachtig, en met een lyst daar om, geschilderd was: en hoewel hy zeer ernstelyk betuigde alles na 't leven te hebben gedaan, het mogt niet helpen. Derhalven bedacht hy, na zyn verstand, een slimme vond, te weeten, hy schilderde zich zelven daar mede alzo in achter zyn Ezel; denkende, dat liet toen wel was: maar om het volkomen goed te maaken, moest hy'er noch onder schryven, dit is een Spiegel, en dit ben ik.
+
Misslag by veele heel gemeen.
[p. 361]origineel
Van Bloemen op allerhande gronden.
Vierde Hoofdstuk.
HEt is een genoegsaame bewysreden, dat wit op zwart, en zwart op wit, wel afsteekt; en dat in tegendeel wit op wit, en zwart op zwart, zich aan malkander hegt. Derhalven dient een ieder hier byzondere achting op te geeven, ten einde de bloemen hunne behoorlyke kracht en uitwerkinge mogen doen; de zelve zodanig by malkander schikkende, dat zommige aan de grond schynen te kleeven, en andere af te+ steeken. De bekwaamste gronden voor de bloemen zyn, als volgt.
Koleur van blaauwe zarksteenen.
Donker olyvekoleur, of serpentyngroen.
Lichte graauwe hartsteen.
Witte marmer, maar een twede tint.
Deze waarneeming zou noch geen volkomene uitwerking konnen maaken, maar eer een goede ordinantie t'eenemaal bederven, 't en ware men rypelyk hadde overlegt tot wat einde men dusdanige gronden kwame te gebruiken, als mede de eigenschap waar de bloemen hun meeste geweld, en waar omtrent zy hunne zwakheid moeten hebben; op dat het voornaamste, ik spreek van 't vaste-als hout-en steenwerk, zyn aanzien daar door niet kome te verliezen: ik zeg geweld, ten opzichte van de kracht en schoonheid; en door het woord zwak meen ik niet dat men de koleur, dag, noch schaduwe zal verzwakken of bemorssen: doch in 't vervolg zal men hooren, wat ik door het woord zwak verstaa.
Daar zyn geen koleuren, of zy passen op het wit, hoewel de donkerste+ het schoonst. De gloeijende gaan voor de gebrookene, en de zwakste aan de kant, maar weinige witte, en noch voorzichtiglyk geplaatst: doch dit raakt de schikking, 't welk ik by de Festons en Bouquets duidelyker zal aantoonen.
Deze soort van gronden, schoon van de voorige heel verschillende+ ten opzichte van de groote kracht, konnen weinige reflexie van zich geeven: en by gevolg kan men geen lichte of zwakke bloemen daar op te pas brengen. Echter is het de zelve betrachting en regelen onderworpen als de bloemen op een witte grond, vermits de aankleevende, of 't loof, gemeenschap met de grond en koleur hebben.
Rood en geel passen niet als op donkere gronden.+
Op een graauwe grond voegen alle bloemen en loof.+
+
Bekwaame gronden voor de bloemen.
+
Witte.
+
Zwarte.
+
Donkere.
+
Graauwe.
[p. 362]origineel
+Op een gloeijende grond passen alle zwakke bloemen, als paars, violet, licht purper, blaauw, appelbloessem, en wit.
+Op een goude en zilvere grond hebben de bloemen een byzondere welstand, doch staan echter veel schoonder op koper, metaal of brons, ter oorzaake van hunne donkerachtige Iuister, vermits het goud wat te veel gekoleurd is, en het zilver te bleek.
+
Gloeijende.
+
Goude, zilvere, kopere, en metaale gronden.
Van de schikking der Bloemen en der zelver koleuren in Festons en Bouquetten.
Vyfde Hoofdstuk.
IN de voorige Hoofdstukken de Bloemen in 't algemeen verhandeld hebbende, zullen wy nu tot de schikking in Bouquets en Festons overgaan.
De Bouquets zal ik opstellen ieder met byzondere zinbetekenende koleuren, als geel, rood, purper, violet, blaauw, en wit, welke ik aanmerk als volgt.
+Het eerste Bouquet, zynde de voornaamste bloem een Zonnebloem, Africaan, geele Lely, of Animoon &c. dien ik noem oppermacht of eeuwigheid.
Het twede rood, als Peoonen, Papavers, Stokroozen &c. vermogen of macht.
Het derde, purpere bloemen, Stokroozen, Papavers, Tulpen, &c. edelheid.
Het vierde violet, als Fritillaria &c. onstandvastigheid.
Het vyfde blaauw, Irias, Convolvulus &c. standvastigheid.
Het zesde wit, Lely, Geldersche Roos &c. zuiverheid.
Men moet weeten, dat die Bouquets niet in een enkele koleur bestaan, maar alleen voor zo veel als het voornaamste aangaat; zynde +om en tusschen de zelve meer andere kleine bloemen van verscheidene koleuren die by malkander passen, als
By geel, purper, violet, en blaauw.
By rood, licht geel, appelbloessem, donker blaauw, en wit.
By purper, wit, geel, en licht blaauw.
By violet, rooze koleur, rusgeel, licht rood, en aschblaauw.
By blaauw, purper, rusgeel, licht geel, en wit.
Daar mogen geen twee hoofdkoleuren by noch op malkander zyn, als hoog geel, vermiljoen, noch blaauw.
+
Zes Bouquets opgesteld met hunne byzondere zin betekenende koleuren.
+
En verscheidene koleuren by malkander passende.
[p. 363]origineel
Het wit past overal, behalven op hoog geel, en hoog rood.
Donker groen voegt by alle lichte bloemen, en
Bleek groen by donkere bloemen.
Onder de voornoemde Bouquets zoude men altyd een devys of vaersje konnen stellen.
Wat de Festons aangaat, die kan men even eens handelen, doch met meerder vryheid, want men is daar zo zeer niet in bepaald: als men maar in het midden de zinbetekenende koleur schikt, dan is 't genoeg: de rest kan men vullen met zodanige koleuren als men goed vind, mits dat zy wat minder in 't oog steeken
By voorbeeld, stelt in het midden groote en krachtige bloemen,+ als Africaanen, geel en rood; ter regter zyde purper, als Roozen, Animonen; ter linker zyde blaauw, als Irias, Flos Principis, Hyacinthen &c. De purpere zyde met weinig wit, en noch minder geel gemengd: de blaauwe zyde met geel en rood: het geel in 't midden met paars, violet, donker blaauw, weinig purper en wit.
In een twede Feston kan men in het midden wit, als Gelderse Roozen, Lelyen, en andere voegen; aan de regter zyde geel, en aan de linker bleek rood. Het geel zal men schakeeren met purper, paars, violet, en donker blaauw: de roode zyde met bleek geel, wit, paars, en donker blaauw: het wit in 't midden geschakeerd met koleur de rooze, violet, purper, en schoon rood.
In het midden van een derde Feston rood, als Papavers, Grenaden, Animonen &c. ter regter zyde gevlamde bloemen van purper en geel, paars, en bleek geel; zynde geschakeerd met donker blaauw, en schoon rood: ter linker zyde diergelyke gevlamde of gemengde niet maar andere bloemen.
Het wit kan men schakeeren met allerhande koleur van bloemen, behalven licht geel.
De schakeering bestaat in kleene bloemen: doch de enkele gekoleurde+ bloemen, 't zy de middelste en grootste, gelyk mede de wederzydsche, vereischen hunne byzondere schakeering bloemtjens; naamentlyk, de enkele gekoleurde met gesprikkelde of gevlamde; en in tegendeel de gesprikkelde of gevlamde met enkele koleurige.
In een Bouquet of Feston moet men altyd op het verhevenste of in het midden volle bloemen neemen. De holle bloemen zet men, om schaduwe te maaken, meest aan de zyde.
By voorbeeld, stelt in het midden eener Feston de grootste, heerlykste,+ en volste bloemen, als Roozen, Stokroozen, Gelderse Roozen, Papavers, &c: tusschen het midden en de einden een min-
+
Schikking der bloemen en koleuren in drie Festons aangeweezen.
+
Waar in de schakeering bestaat.
+
Nader en volkomener schikking in een Feston.
[p. 364]origineel
der slag, als Tulpen, Animonen, Narcissus, Anjelieren, Malva Rozea, &c: verder naar 't einde met hoe langer hoe kleender gevuld, als Spinnekoppen, Renonculus, Convolvulus, Flos Principis, Borago, Barbatum nigri, Phiolen, &c. Op de rondheid van de Feston kan men tusschen de grootste en middelslag van de kleenste bloemen tot de schakeering te pas brengen. Als de middelste bloem uit een geele bestaat; zo zullen de andere verder uit een purper of rood zyn, en noch verder naar de hoeken uit wit en blaauw, hoe langer hoe zwakker, op dat de krachtigste koleur in het midden blyve. Doch als het wit in het midden is, zo dienen de andere partyen met geel en rood de zelve niet te overschreeuwen.
+Een volmaakte Feston bestaat in een ordentelyke schikking, niet alleen voor zo veel de bloemen zelve betreft, groot of kleen, maar ook in stelling van dubbelde en enkelde. Voor eerst Gelderse en Provintie-Roozen, daar na enkele Roozen, en ten laatsten wilde Bloeisels.
+Wat de koleuren aangaat, men heeft heele en halve gekoleurde bloemen. De heele koleuren zyn Peonen, Roozen &c. De tweede soort zyn de gevlamde of gesprikkelde van twee of meer koleuren, als Animonen met wit en rood, gevlamde Roozen, Tulpen, &c; welke zo regulier geschikt moeten worden, dat ze in de oogen een evenwigtige weemelinge veroorzaaken, dat de krachtige en de zwakke met malkander vereenigen, dat de eene niet te veel en de andere te weinig opsteeken, maar dat de gemelde Feston van verre en met een oogslag zyn behoorlyk beloop hebbe. Doch wanneer het gebeurd, dat het een of het ander te zwak of te krachtig is, dat men dan onthoude door wat middel het zelve kan geholpen werden. Merkt dan aan, dat geel en rood geweldige of krachtige koleuren zyn; en in tegendeel blaauw en paars zwak. Is'er dan te veel geel of rood by een, zo voegt 'er wat, blaauw, paars, of violet tusschen: en is 'er in tegendeel te veel blaauw of paars, schikt 'er wat geel of rood tusschen.
+Om een Feston wel aan te vangen, zal men voor eerst zyn beloop aanwyze, hoe dik of dun men die hebben wil: dan het groen aanleggen met zodanige bladeren en loof als men daar toe bekwaam oordeelt, maar wat kloek en met behoorlyke dag en schaduwe na zyne daaging. Droog zynde, zal men de bloemen daar op schikken, de voornaamste eerst, elk op haare plaats, en de zelve met een enkele koleur aanleggen, rood, blaauw, of geel, van zodanig een tint dat men bekwaamelyk hunne dag en schaduwe na het leven, of de modellen, daar op kan schilderen. De tusschenbloemen, nevens der zel-
+
Rang der bloemen,
+
Om de Harmonie in een Feston te brengen.
+
Wyze hoe men een Feston aanleggen, en opmaaken zal.
[p. 365]origineel
vet loof, worden over over het voornoemdelgroen of de grond in 't opmaaken daar eerst by gevoegd. De gronden, het zy enkel, basréléve, of ander cieraad, moeten met het eerste groen zuiver opgemaakt worden, op dat'er naderhand niet aan te futselen mogen vallen met besnoeijen of besnyden.
Vervolg van de schikking en plaatsing der bloemen.
Zesde Hoofdstuk.
DAar zyn noch twee voornaame dingen aan te merken in een Feston,+ Bouquet, of Krans; te weeten, de schikking der bloemen, en de plaats daar zy hangen.
Het is licht af te neemen, dat veel kleenigheden by malkander van verre niet meer als een weemelinge in de oogen veroorzaaken, en de zinnen weinig of niet opwekken, vermits'er niets is 't geen eenige indruk maakt, of aandagt waardig is: en hoewel ieder bloem haaren byzonderen naam, gedaante en koleur heeft, word het echter niet aangemerkt dan in 't algemeen, dat's te zeggen, als onder den naam van bloemen. Waarom? Om dat zy te hoog of te ver afgelegen zyn. Zulke Festons of Bouquetten dan zyn goed op papier om in de hand te zien, of op theetafels, toiletten, en diergelyke kleene dingen, zo geschilderd als geborduurd. In tegendeel, groote bloemen konnen+ van verre onderscheidentlyk gezien worden, met der zelver hoedanigheid, gedaante, en schoonheid. Alsdan krygt elke bloem haaren byzonderen naam. De eene is een Roos, d'andere een Papaver, &c: kortom de Festons, Bouquetten of Kranssen, welke hoog geplaatst worden, of die men uit de hand wil zien, moeten met groote partyen geschikt en van een gescheiden werden met weinige gesprikkelde of gevlamde, noch groot of kleen: om dat zy van geene werking zyn als van naby. Het is dan noodzaakelyk, in plaats van zulke, dat men andere daar toe neeme van enkele koleuren, om alzo het werk met meerder kracht en onderscheiding te doen afsteeken, en het oog te vernoegen. Derhalven moeten zy in de hand in een smelten, en in tegendeel uit de hand zich duidelyker van een scheiden. Het word niet ondienstig geoordeeld eenige weinige voorbeelden hier af te geeven, tot klaarder begrip van myne meening. Ik verkles daar toe twee Bouquets, het een lieffelyk smeltende om in de hand te zien, en het ander van het tegendeel.
+
Waar op de kleene bloemen by malkander geschikt zich het best vertoonen.
+
Als mede de groote.
[p. 366]origineel
+In het eerste in 't midden een witte Roos, achter de zelve een Provincie-Roos, achter deze weer een purpere, en achter die noch een Peoon. Let nu, dat deze vier koleuren achter malkanderen maar een halve tint van den anderen verscheelen, welke te samen een halve bol maaken die langsaamer hand rond word.
+Het twede in tegendeel. In 't midden een witte bloem, achter de zelve een purpere, en achter deze een donker violette, welke koleur noch donkerder is dan die van een Peoon: zo zal het zekerlyk meerder kracht en geweld doen als de voorige. Waarom? om dat zy schielyker uit malkander schieten, scheelende heele tinten, en de eerste maar halve. Uit welke reden genoegsaam te begrypen is, dat hoe onderscheidentlyker de tinten zyn, hoe ze zich levendiger en krachtiger zullen vertoonen.
Om de Konstbeminnaars te voldoen, zal ik noch vyf Festonnen hier by voegen, eens zo zwaar als de anderen in het voorige Hoofdstuk aangetoond, gelyk het wel gebeurd dat de eene grooter als de andere valt, en dat daar by gevolg meerder bloemen toe vereischt worden. Ik verdeel de zelve aldus.
+
Lieffelyke in een smelting van koleuren in een Bouquet aangetoond.
+
Schielyker ronding in een twede Bouquet.
De Eerste.
+In het midden geel, nevens die wit, naast deze weer purper of paars, en dan geel: d'andere zyde desgelyks.
+
De schikking der koleuren in noch vyf Fistonnen aangemerkt.
De Twede.
In het midden wit, dan geel, verder blaauw, en noch verder geelachtig wit: van gelyken ook de andere zyde.
De Derde.
In het midden rood, naast deze blaauw, dan geel, en verder paars of violet: d'andere zyde mede alzo.
De Vierde.
In het midden purper, naast deze bleek geel, dan blaauw, en verder licht rood: d'andere zyde op de zelve wys.
[p. 367]origineel
De Vyfde.
In het midden violet of paars, naast deze rus- en ander geel, dan blaauw, rood, en violet: gelyk ook de andere zyde.
De drie laatsten moeten met wit geschakeerd worden, en de twee+ eersten met veelerhande koleuren als het best voegelyk is om de partyen met malkander te vereenigen.
Driederley koleuren van bloemtjens zyn 'er bekwaam om te schakeeren, als geel, rood, en blaauw, alle drie op hun schoonste.
Als het werk meest in rood en geel bestaat, zal men het blaauw gebruiken; en als het in blaauw bestaat, zal men het geel neemen, enz: doch als het in alle drie bestaat, zal men het wit verkiezen, het zelve ordentelyk verspreijende om het oog te verkwikken
Om nu een proef te neemen van al 't geen tot dus verre gezegt is, zal ik hier nevens twee middelen aanwyzen van een groot belang voor een Bloemschilder, hoewel ze gering schynen.
Schildert allerhande bloemen op kaartebladen of bordpapier, zo+ ruuw als gy wilt, al was 't maar een enkelde vlak, van ieder koleur vyf à zes, of zo veel als 'er tinten zyn, rood, blaauw, purper, geel, paars, of violet, doch van ieder zes. Deze zullen meest capitaale bloemen weezen. Buiten die zult gy 'er noch kleender, om te schakeeren, maaken, van rood, blaauw, geel, en wit, zo schoon van koleur als gy kunt. Snyt ze dan allegaar van malkanderen, en legt ieder koleur ordentelyk apart in kleene doosjes. Schildert dan een groene Feston of Bouquet op een plank of bordpapier, met het loof opgemaakt; waar op gy zodanige bloemen zult stellen als gy wilt, de zelve schikkende en verschikkende naar uw concept: uit welke proef gy de waarheid van al het voorgezegde zult gewaar worden. Tot besluit zal ik noch een twede middel aantoonen.
Verzamelt allerhande bloemen van papier of zyde met hunne natuurlyke koleuren van elk een deel, de steelen van yzerdraad gemaakt, gelyk men die by de verciersters te koop vind. Als men nu begeerig is om een Bouquet, Feston, of Mandtje met bloemen en diergelyke dingen meer te maaken, zo schikt en verschikt dan die bloemen by en op malkander, van wat koleur die best te samen
+
En hunne schakeering.
+
Middelen van den Schyver aangetoond om de bloemen en koleuren der zelve in alle gelegentheden met gemak te leeren schikken.
[p. 368]origineel
passen: en by gebrek van 't leven kan men zich alzo by winterdagen gemakkelyk oeffenen, vermits zy niet verleppen, maar altyd goed blyven. Groene Festonnen kan men ook op zodanig een manier toestellen, en daar bloemen aanhangen zo als men begeert.
[Illustration_p368]
[p. 369]origineel
Op de graveerkonst, Van den Heer Gerard de Lairesse.
HIer voerd Heer GEERAARD, in een leersaam Taffereel,
GRAVEERKONST met haar stoet, op 't leersaam schouwtoneel.
Hy laat voorsigtig haar door Tekenkonst geleyden;
Die aan de schoone wyst, wat klippen zy moet myden,
En langs wat weegen men onfeylbaar zeeker gaat.
Haar oog en wezen toond, dat zy daar agt op slaat,
En in het herte schryft de gadeloose lessen,
Die Teekenkonst haar geeft, als Moeder en Meestresse.
Zy is in 't wit gekleed, en teerdelyk omgord,
Met een Git swarte snoer; waar door beteekend word,
Dat zy haar konst met swart, op wit weet uit te drukken;
En door die toovery de zinnen te verrukken
Van haar beminnaars, die, als schatten van waardy,
Haar werken Oegsten; en deese oogen lekkerny,
Ver boven 't goud, of wat dat kostelyk is, waardeeren:
't Geen ons de kassen van de konst beminnaars leeren.
Zy heeft haar vlegten agter 't hooft onge agt vertuyt,
En zulk een hulzel drukt haar noesten arbeyd uyt,
En wyst den leerling aan, die op iets groots durft hoopen;
Hoe dat men alles by de Goôn voor sweet moet koopen.
Zy voerd den Dag, en Nagt, verbeeld door Zon, en Maan,
Tot ciersel op haar borst; en dit, dit wyst ons aan,
Dat zy, al 't geen 't penceel door kleuren kan verrigten,
Na bootst op 't blank papier, alleen door Bruynte, en Ligten.
Boog dan vry op uw Konst, Aloude Cleofant!
Maar reyk ook danklyk aan dees Konst Goddin de hand,
Wyl Zy 't penceel verplicht; en haare Taffereelen,
Slegts in een hoek gehuyst, door al de waereld deelen,
Met Glorie omvoerd, als op wieken van de Faam.
Dus leeft door haar alomde Konst, en Groote naam,
Van RAPHEL, TITIAAN en duysend Konstenaaren,
Wiens werken Onbekend, of zeer Onkenbaar waaren,
Zo niet dees Edle konst, die duysend maakt van een,
Haar Edle werken in het koper had gesneen.
Om deese Reeden, ziet me, in plaats van Lauwerieren,
Het Vrugtbaar Mostaart Loof, haar Edle kruin vercieren.
[p. 370]origineel
Het kinderlyk gevolg, dat Elks gezigt bekoort,
Draagt geestig, al het geen, tot deese konst behoort;
Als Toortsen, Water, Vuur, Etsgronden, Ysers, Naalden,
En wat zy meer behoeft, om 't geen 't penceel eens maalden,
In Vorsten hoven, slegts van weynige beschouwd,
Te deelen aan 't gemeen, en Teelend duysend voud.
Zoo dan nu ymand ooren heeft,
En met wat Zugt naar Gloory streeft;
Die Volg de nooyt volprese Lessen,
Die se uyt de mond van Heer LAIRESSEN,
Hier op dit Konstig Konst Tonnel,
Den Leerling voorzegt. Neem dan deel,
Regtschape Geesten! in dit Voordeel;
Besteed uw Yver, Vlyt, en Oordeel
Omtrent de Orakels die zy spreekt,
En merkt, wat in haar woorden steekt.
Zy zegt, wilt gy na Lauren dingen?
Laat BLOEMAARDS, of laat EDELINGEN,
Laat VILLAMEEN, NANTEUIL, MELLAN,
Uw Sterren wesen. Volg AUDRAN,
Wild gy tot de Ets naald u begeven:
Dus kund'ge als hy, gantsche Eeuwen leven.
O! Edle Naald, waar door le BRUYN,
Het hel Gestarnt raakt met zyn kruyn:
Hoe weynig zouden zich versaden,
In* Alexanders Oorlogs daden,
Had ons het Yser en de Naald,
Die niet in 't Kooper na gemaald,
En het Penceel naar 't hart gesteeken?
Men wyst hier milder de Gebreeken
Als andre, die men myden moet;
En hoe men Vleying, Bruynte, en Gloet,
Of wat 'er meer het Oog kan streelen
Erlangt in Koopre Taffereelen.
Wie dan naar Konst en Glorie staat,
Die volg de Regelen en Maat:
Hier op het konstigst voorgeschreven.
En valt 'er dank en eer te geven?
Men doe die dubble Offerhand,
Aan Heer LAIRESSENS eel verstand,
En zegge van dien nooyt volpreesen,
Hy, hy heeft ons de Weg gewesen;
Wy blyven aan 't Vernuft verplicht,
Dat ons zoo schoon te vooren licht.
J. Goeree.