Van Patroon te dryven.
Dat Koopere, uyt de Hand Gedreeven Patroonen, of Modellen, de alderbefte zyn, zal van niemant met reeden konnen werden teegen gefprooken. Haar handel- baarheyd (zonder quetzetfet) in ’t drukken leerd de natuur; dat die van Zilver beeter konnen werden nagegooten, zal den opmerkende, den tyd van 't gebruyk; genoegzaam leeren. De reeden van ’t beeter loopen is, om dat die egaale dik konnen werden gemaakt. Evenveel wat vatfoen de zelve ook moogen hebben. En derhalven ook ligter als alle die na hout, boetfeerffels van was, of potaard, door middel van zwavel, pleyfter, of lood, konnen werden gemaakt. Dog zo en gelieve hier niemant te denken , dat ik houte, of geboetfeerde Modellen wil veragten, in geenen deelen, alzo der veele gevallen zyn, daar men die niet ontberen kan, daarom zal ik deszelfs behandelinge hier onder ook leeren.
Zo men Patroonen wil dryven, die van twee helften moeten werden te zaamen geftelt: Als by voorbeelt, armen tot Kroonen, of Blaakers, ooren, of voeten, tot Koffykannen, en andere Zilver vaatwerk, en voorts veele andere dingen, daar toe is voor al noodig een evenzydig tykeninge, by overdruk gemaakt, (dat met roodaard geteykent zynde,) zeer gemaklyk kan gefchieden, deze moet heel net, en de eene helft volkoomen met de andere gelyk zyn, alzo dat mankeerende, de daar na gemaakte Patroonen onmogelyk konnen paffen, en zyn als dan (hoe wel bewerkt) onnut, ook moet werden gelet, dat beyde de helften der teykeninge, zo digt by malkander werden gebrogt, als eenigzints het werk kan toelaaten, dog voor al niet digter, als dat men met een fteevige Ponfoen, tuffen beyden kan paffeeren: men fteld die digt by malkander, om dat in ’t dryven op desfelfs even gelyk- heyt te beter kan werden gelet. Alzo twee ftukken eeven gelyk te maaken, hier het fondament is. Ik heb veele Patroonen in myn leeven gemaakt, en deeze regel gehouden. De teykeninge tot myn voorneemen gereed hebbende , dan zet ik de rood koopere Plaat op de Pek. Ik zeg rood kooper, om dat geel te hard in ’t behandelen zynde, zo veel forfe, (als tot het maaken van zulke Patroonen,) (bezonder als die wat hoog moeten zyn) werd vereyft, niet wel kan uytftaan. Deezes Koopers dikte neemt men na dat het werk hoog moet zyn, maar ordinaar was myne gewoonte, omtrent een fteevige duits dikte te neemen. Tot u Pek- blok, neemt een van houte gedraayde halve koogel, van binnen wat hol uytgedraayt, en Lood (om de fwaarte) daar in gegooten, dan van booven met een fteevige plank, dat geen barftagtig houd en is wel vaft toegefpykert, giet daar Pek (die niet overhart moet zyn) op. De Plaat glad geflaagen, en gegloeyt zynde, zo brengt hem op die Pek, fpykert die met ftaalen pennen, (zo als de Schoenmaakers gebruyken) wel valt rondom om de kant , door de Plaat heen. Stryke dunnetjes Was daar op, en plakt de teykeninge, daar wel op vaft, dan met een Pik, tof Ponteljeer Pons, alle de trekken der teykeninge, net, en vry wat harder, als men anders tot een eevenzydig werk gewoon is te doen, deur gepikt, op dat de teykeninge in 't bewerken, niet uyt gaat, (want die eens verlooren zynde, zo zal bet Patroon befwaarlyk tegens malkander paffen,) neemt voorts het papier voorzigtig af, op dat gy altyd de teykeninge daar nog wat na kont volgen, fchuurt het was fchoon van de Plaat, en volgt met een taamelyke dikke Schroey-Pons, digt aan de buyten kant van de ingepikte teykeninge fteevig langes, rondom het geheele werk, voorts neemt een breeder Ronfcen, en gaat de grond daar vry wat hard mee over, op dat de hoogte te gemaklyker komt, en de Patroonen ook fteeviger om de kant blyven, dat gedaan zynde zo neemt de Plaat van de Pek af, gloeyd en fchuurd die fchoon, regt de bulteringe gront op een plank vlak, zo trek, die ruymte in de Patroonen, en men bekomt een vaften omtrek, voorts brengt die verkeert op de Pek, fpykerd die wel valt, en zet het Patroon zo hoog uyt, als u dunkt noodig te zyn, dus gedaan zynde neemt, die weer van de Pek, gloeyt, maakt hem fchoon en regt hem weer op de plank, zo zal men konnen zien, of ’t Patroon zyne vereyften hoogte heeft, zo ja giet dande aangeflaagen holligheden vol Pek, laat die een weymg koud werden, brengt die zo op de Pek-Koogel, en weer wel vaft gefpykert, laat het zo byna kout werden, dan kan men met een fteevige Ponfoen de grond weer braaf neer zetten, en zo te meer hoogten in ’t Patroon brengen, de hoogten [groffemoode] hebbende, dan is ’t tyd, de fietadijen, ’zy lof vifton of ander werk daar op te boetfeeren, dog altoos met zulke breede Ponfoenen, als ’t werk eenigfints zal toelaaten, om barften, gaaten, en dubbelt werken te verhoeden. Zo dan in ’t ruyge geboetfeert zynde, neemt die Plaat weer van de Pek, gloeyd en maakt die fchoon, regt de gront als vooren, geeft wel agt of ’t Patroon alle zyne hoogtens en dikten heeft, zo neen, is ’t nu tyd om dat te verhelpen, voorts de holle zy weer vol Pek gegooten , op de Kogel gebrogt, wel vaft gefpykert, en laaten koud werden, dan neemt een fteevige Schroei-Pons, trekt de Patroonen daar wel, en vaft mee om, zoo digt by de gepikkelde trek langes, als mogelyk is, voorts het fieraat werk op gedreeven na behooren. Dat tot genoegen gedaan zynde, trekt met een dunder Schroey-Pons, het Patroon nog eens om, en kapt met een dun beytekje, de zelve vervolliglyk uyt, dan beyde helften vlak afgeveylt, zal men bevinden: dat die teegens malkanderen zullen paffen, en de ervarentheid zal een iegelyk
leeren, dat van dus gemaakte Patroonen het meefte nut te trecken is.